Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. hypotheek:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hypotheek (Nederlands) in het Frans

hypotheek:

hypotheek [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de hypotheek (lening; geldlening)
    l'hypothèque; l'emprunt
  2. de hypotheek
    l'hypothèque

Vertaal Matrix voor hypotheek:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
emprunt geldlening; hypotheek; lening leenwoord; ontlening
hypothèque geldlening; hypotheek; lening

Verwante woorden van "hypotheek":

  • hypotheken

Wiktionary: hypotheek

hypotheek
noun
  1. een geldsom met een onroerend goed als pand
hypotheek
noun
  1. juri|fr Accord entre celui qui emprunte de l’argent (le propriétaire) et celui qui fournit l’argent (le créancier). Si le montant d’argent (qui est égal à la valeur de la propriété) n’est pas remboursé, le créancier peut devenir le propriétaire du bien.

Cross Translation:
FromToVia
hypotheek hypothèque mortgage — special form of secured loan