Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. insnoeren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor insnoeren (Nederlands) in het Frans

insnoeren:

insnoeren werkwoord (snoer in, snoert in, snoerde in, snoerden in, ingesnoerd)

  1. insnoeren
    resserrer; rétrécir; comprimer
    • resserrer werkwoord (resserre, resserres, resserrons, resserrez, )
    • rétrécir werkwoord (rétrécis, rétrécit, rétrécissons, rétrécissez, )
    • comprimer werkwoord (comprime, comprimes, comprimons, comprimez, )

Conjugations for insnoeren:

o.t.t.
  1. snoer in
  2. snoert in
  3. snoert in
  4. snoeren in
  5. snoeren in
  6. snoeren in
o.v.t.
  1. snoerde in
  2. snoerde in
  3. snoerde in
  4. snoerden in
  5. snoerden in
  6. snoerden in
v.t.t.
  1. heb ingesnoerd
  2. hebt ingesnoerd
  3. heeft ingesnoerd
  4. hebben ingesnoerd
  5. hebben ingesnoerd
  6. hebben ingesnoerd
v.v.t.
  1. had ingesnoerd
  2. had ingesnoerd
  3. had ingesnoerd
  4. hadden ingesnoerd
  5. hadden ingesnoerd
  6. hadden ingesnoerd
o.t.t.t.
  1. zal insnoeren
  2. zult insnoeren
  3. zal insnoeren
  4. zullen insnoeren
  5. zullen insnoeren
  6. zullen insnoeren
o.v.t.t.
  1. zou insnoeren
  2. zou insnoeren
  3. zou insnoeren
  4. zouden insnoeren
  5. zouden insnoeren
  6. zouden insnoeren
en verder
  1. ben ingesnoerd
  2. bent ingesnoerd
  3. is ingesnoerd
  4. zijn ingesnoerd
  5. zijn ingesnoerd
  6. zijn ingesnoerd
diversen
  1. snoer in!
  2. snoert in!
  3. ingesnoerd
  4. insnoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor insnoeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
comprimer insnoeren comprimeren; fijndrukken; inpersen; kleiner maken; klemmen; knellen; omklemmen; platdrukken; platmaken; pletten; samendrukken; samenpersen; strak zitten; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; verkleinen
resserrer insnoeren contracteren; dichtschroeven; knijpbeweging; samentrekken; schroeven; vastschroeven
rétrécir insnoeren afnemen; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen; vernauwen; versmallen