Nederlands

Uitgebreide vertaling voor klaar (Nederlands) in het Frans

klaar:

klaar bijvoeglijk naamwoord

  1. klaar (af; voltooid; over; )
    prêt; fini; passé; fait; terminé; disposé; préparé; achevé; exécuté
  2. klaar (volbracht; gedaan; gereed; beëindigd; af)
    prêt; accompli; fait; terminé; effectué; fini; préparé; achevé; cuit
  3. klaar (voltooid; beëindigd; over; )
    fait; fini; prêt; exécuté; préparé; achevé; terminé
  4. klaar (onbewolkt; helder)
    clair; sans nuages
  5. klaar (paraat; gereed)
    prêt; disponible; préparé; disposé

Vertaal Matrix voor klaar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fait aangelegenheid; actie; affaire; aktie; casus; daad; evenement; feit; gebeurtenis; geval; handeling; incident; kwestie; voorval; zaak
passé verleden
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
disponible gereed; klaar; paraat aanwezig; beschikbaar; beschikbare; disponibel; in de handel; in de handel verkrijgbaar; in voorraad; leverbaar; op voorraad; te koop; vacant; verkrijgbaar; voorhanden; voorradig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- af
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
disponible beschikbaar
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accompli af; beëindigd; gedaan; gereed; klaar; volbracht doorgekneed; uitgevoerd; verricht; voleindigd; volleerd; voltrokken
achevé af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; volbracht; voltooid; voorbij foutloos; perfect; voleindigd; volleerd; volmaakt
clair helder; klaar; onbewolkt aanschouwelijk; algemeen begrijpbaar; begrijpelijk; bevatbaar; bevattelijk; doorschijnend; doorzichtig; duidelijk; eenduidig; frappant; gekuist; geprononceerd; gereinigd; glasachtig; glashelder; glazig; hel; helder; herkenbaar; in het oog lopend; in het oog springend; inzichtelijk; klare; kristalhelder; licht; markant; netjes; niet donker; ondubbelzinnig; onknap; onmiskenbaar; opmerkelijk; opmerkenswaardig; opvallend; overzichtelijk; saillant; transparant; treffend; uitgesproken; verhelderend; verstaanbaar; zuiver
cuit af; beëindigd; gedaan; gereed; klaar; volbracht doorgekookt; gaar; gedaan; gekookt; gereed
disposé af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; paraat; uit; voltooid; voorbij bereid; bereidvaardig; gehumeurd; gemutst; genegen; gestemd; gewillig; gezind
effectué af; beëindigd; gedaan; gereed; klaar; volbracht bewerkstelligd; uitgevoerd; verricht
exécuté af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij doodgeschoten; doorgevoerd; geëxecuteerd; uitgevoerd; verricht; voltrokken
fait af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; volbracht; voltooid; voorbij doorgekookt; gaar; geboren; gecreëerd; gedaan; gemaakt; geproduceerd; gereed; geschapen; gevormd; ter wereld gekomen; uitgevoerd; verricht; vervaardigd; voltrokken
fini af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; volbracht; voltooid; voorbij afgerond; doorgekookt; eruit; foutloos; gaar; gecompleteerd; gedaan; gereed; perfect; voleindigd; volmaakt
passé af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij afgelopen; armoedig; bedorven; beëindigd; doorgegeven; ex; flodderig; geweest; gewezen; haveloos; jongstleden; kwijt; o.v.t.; onvoltooid verleden tijd; pover; rot; rottig; schamel; sjofel; sjofeltjes; slecht; toenmalig; verder gegeven; verdwaald; vergaan; verleden; verleden tijd; verlopen; verloren; vermist; verrot; verstreken; vervallen; voorbij; voorgevallen; voorheen; voormalig; voormalige; vorig; vorige; vroeger; vroegere; weg; zoek
préparé af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; paraat; uit; volbracht; voltooid; voorbij bedacht; bereid; gekookt; gewapend; voorbereid; voorbewerkt
prêt af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; paraat; uit; volbracht; voltooid; voorbij doorgekookt; gaar; gedaan; gekookt; genegen; gereed; lening; rap; snel; startklaar; vlot; vlug
sans nuages helder; klaar; onbewolkt
terminé af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; volbracht; voltooid; voorbij afgehandeld; afgerond; doorgekookt; gaar; gecompleteerd; gedaan; gereed

Verwante woorden van "klaar":


Synoniemen voor "klaar":


Verwante definities voor "klaar":

  1. er hoeft niets meer aan gedaan te worden1
    • al het werk is klaar1
  2. helder en duidelijk1
    • dat is klare taal1

Wiktionary: klaar

klaar
adjective
  1. in gereedheid gebracht, gereed
  2. helder, duidelijk
klaar
adjective
  1. Qui a l’éclat du jour, de la lumière.
  2. physique|fr Qui laisser passer à travers soi les rayons lumineux.
  3. Qui est clair, transparent.
  4. Qui est en état de faire, de dire, de recevoir, etc... (Sens général).

Cross Translation:
FromToVia
klaar apparent; visible; apparente apparent — visible
klaar manifeste; criant; évidente; évident; criante apparent — clear
klaar clair articulate — clear, effective
klaar transparent; clair clear — transparent in colour
klaar clair clear — bright, not obscured
klaar prêt; prête ready — Prepared for immediate action or use
klaar prêt set — ready, prepared
klaar pur sheer — pure; unmixed
klaar partant up — ready, willing

klaren:

klaren werkwoord (klaar, klaart, klaarde, klaarden, geklaard)

  1. klaren (in orde maken; regelen; afdoen)
    régler; terminer; achever; finir
    • régler werkwoord (règle, règles, réglons, réglez, )
    • terminer werkwoord (termine, termines, terminons, terminez, )
    • achever werkwoord (achève, achèves, achevons, achevez, )
    • finir werkwoord (finis, finit, finissons, finissez, )
  2. klaren (inklaren)
    dédouaner; déclarer
    • dédouaner werkwoord (dédouane, dédouanes, dédouanons, dédouanez, )
    • déclarer werkwoord (déclare, déclares, déclarons, déclarez, )
  3. klaren (in zedelijk opzicht zuiveren; reinigen; kuisen; louteren)
    nettoyer; purger; épurer; purifier; laver
    • nettoyer werkwoord (nettoie, nettoies, nettoyons, nettoyez, )
    • purger werkwoord (purge, purges, purgeons, purgez, )
    • épurer werkwoord (épure, épures, épurons, épurez, )
    • purifier werkwoord (purifie, purifies, purifions, purifiez, )
    • laver werkwoord (lave, laves, lavons, lavez, )

Conjugations for klaren:

o.t.t.
  1. klaar
  2. klaart
  3. klaart
  4. klaren
  5. klaren
  6. klaren
o.v.t.
  1. klaarde
  2. klaarde
  3. klaarde
  4. klaarden
  5. klaarden
  6. klaarden
v.t.t.
  1. heb geklaard
  2. hebt geklaard
  3. heeft geklaard
  4. hebben geklaard
  5. hebben geklaard
  6. hebben geklaard
v.v.t.
  1. had geklaard
  2. had geklaard
  3. had geklaard
  4. hadden geklaard
  5. hadden geklaard
  6. hadden geklaard
o.t.t.t.
  1. zal klaren
  2. zult klaren
  3. zal klaren
  4. zullen klaren
  5. zullen klaren
  6. zullen klaren
o.v.t.t.
  1. zou klaren
  2. zou klaren
  3. zou klaren
  4. zouden klaren
  5. zouden klaren
  6. zouden klaren
diversen
  1. klaar!
  2. klaart!
  3. geklaard
  4. klarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor klaren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achever afdoen; in orde maken; klaren; regelen aankomen; afkrijgen; afmaken; afronden; afslijten door erop te zitten; afsluiten; afwerken; afzitten; betalen; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; ophouden; perfectioneren; stoppen; ten einde dragen; ten einde schrijven; ten einde spelen; uitdragen; uitdrinken; vereffenen; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; voldoen; voldragen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
déclarer inklaren; klaren aangeven; berichten; betonen; betuigen; beweren; declareren; getuigen; informeren; meedelen; melden; noteren; opschrijven; pretenderen; rapporteren; stellen; verklaren; verslag uitbrengen; voorgeven; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven
dédouaner inklaren; klaren uitklaren
finir afdoen; in orde maken; klaren; regelen afkrijgen; aflopen; aflopen met; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; eten; fiksen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; legen; opdrinken; opeten; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; opvreten; perfectioneren; stoppen; ten einde lopen; uitdrinken; uitkrijgen; uitraken; uitspelen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen; voorbijgaan; vreten
laver in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen afboenen; afschrobben; afspoelen; boenen; dechargeren; onschuldig verklaren; reinigen; schoonboenen; schoonmaken; schoonpoetsen; schoonschrobben; schoonwassen; schrobben; uitwassen; vrijpleiten; vrijspreken; wassen; zuiveren
nettoyer in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen afboenen; afdekken; afnemen; afruimen; afschrobben; afstoffen; bergen; boenen; dweilen; knaphouden; loskrijgen; losmaken; lostornen; nethouden; opdweilen; opruimen; opschonen; reinigen; schoon maken; schoonboenen; schoonhouden; schoonmaken; schoonpoetsen; schoonschrobben; schrobben; stoffen; tornen; uithalen; uittrekken; zuiveren
purger in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen laxeren; purgeren; reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren
purifier in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren
régler afdoen; in orde maken; klaren; regelen aanpassen; aanzuiveren; afbetalen; aflossen; afrekenen; afstellen; afstemmen; behandelen; betalen; bijleggen; bijstellen; effenen; egaliseren; fiksen; gelijkschakelen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; iets afhandelen; inlossen; instellen; maken; nabetalen; rechtzetten; regelen; repareren; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; uitpraten; vereffenen; verrekenen; voldoen
terminer afdoen; in orde maken; klaren; regelen afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; klaarkrijgen; klaarmaken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; ophouden; stoppen; ten einde dragen; teneindelopen; uitdragen; uitdrinken; uitkrijgen; uitspelen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; volbrengen; voldragen; volmaken; voltooien; voorbijgaan
épurer in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen raffineren; reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; veredelen; verfijnen; zuiveren


Verwante vertalingen van klaar