Nederlands

Uitgebreide vertaling voor knopen (Nederlands) in het Frans

knopen:

knopen werkwoord (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)

  1. knopen (aan elkaar knopen; verbinden; bevestigen)
    attacher; boutonner; nouer
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • boutonner werkwoord (boutonne, boutonnes, boutonnons, boutonnez, )
    • nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, )
  2. knopen (vastknopen; aan elkaar knopen; aan elkaar binden; strikken)
    attacher ensemble; nouer; attacher; lier ensemble; lier; rattacher; attacher l'un à l'autre
    • attacher ensemble werkwoord
    • nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, )
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • lier ensemble werkwoord
    • lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, )
    • rattacher werkwoord (rattache, rattaches, rattachons, rattachez, )
  3. knopen (knevelen; binden; vastbinden; strikken; vastmaken)
    ligoter; nouer; lier; attacher; relier; bâillonner; garrotter; fixer; ficeler
    • ligoter werkwoord (ligote, ligotes, ligotons, ligotez, )
    • nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, )
    • lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, )
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • relier werkwoord (relie, relies, relions, reliez, )
    • bâillonner werkwoord (bâillonne, bâillonnes, bâillonnons, bâillonnez, )
    • garrotter werkwoord (garrotte, garrottes, garrottons, garrottez, )
    • fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, )
    • ficeler werkwoord (ficelle, ficelles, ficelons, ficelez, )
  4. knopen (samenknopen)
    attacher; relier; nouer; nouer ensemble
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • relier werkwoord (relie, relies, relions, reliez, )
    • nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, )
    • nouer ensemble werkwoord

Conjugations for knopen:

o.t.t.
  1. knoop
  2. knoopt
  3. knoopt
  4. knopen
  5. knopen
  6. knopen
o.v.t.
  1. knoopte
  2. knoopte
  3. knoopte
  4. knoopten
  5. knoopten
  6. knoopten
v.t.t.
  1. heb geknoopt
  2. hebt geknoopt
  3. heeft geknoopt
  4. hebben geknoopt
  5. hebben geknoopt
  6. hebben geknoopt
v.v.t.
  1. had geknoopt
  2. had geknoopt
  3. had geknoopt
  4. hadden geknoopt
  5. hadden geknoopt
  6. hadden geknoopt
o.t.t.t.
  1. zal knopen
  2. zult knopen
  3. zal knopen
  4. zullen knopen
  5. zullen knopen
  6. zullen knopen
o.v.t.t.
  1. zou knopen
  2. zou knopen
  3. zou knopen
  4. zouden knopen
  5. zouden knopen
  6. zouden knopen
en verder
  1. ben geknoopt
  2. bent geknooopt
  3. is geknoopt
  4. zijn geknoopt
  5. zijn geknoopt
  6. zijn geknoopt
diversen
  1. knoop!
  2. knoopt!
  3. geknoopt
  4. knopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

knopen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het knopen
    le noeuds
    • noeuds [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor knopen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fixer aanhechten; bevestiging; vasthechten; vastmaken
noeuds knopen lussen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attacher aan elkaar binden; aan elkaar knopen; bevestigen; binden; knevelen; knopen; samenknopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken; verbinden aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aanbakken; aaneenbinden; aaneenplakken; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; afbinden; afsnoeren; beschikbaar maken; bevestigen; binden; boekbinden; dichtbinden; dichtgespen; dichtrijgen; dichtsnoeren; ergens aan bevestigen; hechten; iets vastkleven; inbinden; kleven; klitten; koeken; koppelen; lijmen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; opbinden; opplakken; plakken; rijgen; samenbinden; samenkoppelen; snoeren; toebinden; toegespen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
attacher ensemble aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar binden; aaneenbinden; koppelen; samenbinden; samenkoppelen; verbinden
attacher l'un à l'autre aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen
boutonner aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden aan elkaar binden; aaneenbinden; dichtdoen; dichtknopen; samenbinden; verbinden
bâillonner binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
ficeler binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken afbinden; afsnoeren; bevestigen; dichtbinden; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren
fixer binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan elkaar bevestigen; aandraaien; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankijken; aankoppelen; adviseren; afwegen; bekijken; bevestigen; dichtbinden; dichtgespen; dichtsnoeren; door draaien vastmaken; ergens aan bevestigen; gadeslaan; hechten; iets aanraden; ingeven; kijken; lijmen; neerleggen; onderuit halen; opplakken; opsluiten; overdenken; overwegen; raden; schouwen; suggereren; toebinden; toegespen; toeschouwen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
garrotter binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
lier aan elkaar binden; aan elkaar knopen; binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aaneenschakelen; aangaan; aanknopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; binden; boeien; boekbinden; dichtbinden; ergens aan bevestigen; fascineren; inbinden; intrigeren; ketenen; kluisteren; koppelen; onderling verbinden; samenvoegen; toebinden; van verband voorzien; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
lier ensemble aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; verbinden
ligoter binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken afbinden; afsnoeren; binden; boeien; boekbinden; dichtbinden; fascineren; inbinden; intrigeren; ketenen; kluisteren; toebinden
nouer aan elkaar binden; aan elkaar knopen; bevestigen; binden; knevelen; knopen; samenknopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken; verbinden aan elkaar binden; aaneenbinden; aangaan; aanknopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; dichtbinden; ergens aan bevestigen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; ophangen; opknopen; samenbinden; toebinden; vastbinden; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; voorbinden; voordoen
nouer ensemble knopen; samenknopen
rattacher aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aanhechten; bevestigen; hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken
relier binden; knevelen; knopen; samenknopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan elkaar binden; aaneenbinden; afbinden; afsnoeren; binden; boeien; dichtbinden; fascineren; intrigeren; ketenen; kluisteren; koppelen; onderling verbinden; paren; samenbinden; toebinden; van verband voorzien; verbinden

Verwante woorden van "knopen":


Wiktionary: knopen

knopen
verb
  1. een vastzittende lus in een koord, draad of touw maken
knopen
Cross Translation:
FromToVia
knopen nouer knot — form into a knot; tie with knot(s)
knopen lier tie — to attach or fasten with string
knopen nouer verknoten — (transitiv) durch einen Knoten verbinden, anbinden

knopen vorm van knop:

knop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de knop (schakelaar; schakelknop)
    le bouton; le bouton-pression
  2. de knop (bloemknop)
    le bouton de fleur
  3. de knop (lichtknop)
    le bouton; l'interrupteur; le commutateur; le disjoncteur

knop

  1. knop
    le bouton
    • bouton [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. knop
    le bouton; bouton de souris

Vertaal Matrix voor knop:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bouton knop; lichtknop; schakelaar; schakelknop afstemknop; drukkertje; knopje; opgezwollen plek; opzetting; pok; puist; pukkel; regelaar; regelknop; regulateur; regulator; zwelling
bouton de fleur bloemknop; knop
bouton-pression knop; schakelaar; schakelknop drukkertje; drukknoop
commutateur knop; lichtknop commutator; schakeloptie; switch
disjoncteur knop; lichtknop hoofdschakelaar; stroomverbreker
interrupteur knop; lichtknop onderbreker; stroomverbreker
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
bouton de souris knop

Verwante woorden van "knop":


Wiktionary: knop

knop
noun
  1. Commande d’un appareil

Cross Translation:
FromToVia
knop bourgeon; bouton bud — newly formed leaf or flower that has not yet unfolded
knop bouton button — a mechanical device meant to be pressed with a finger
knop bouton button — in computer software, an on-screen control that can be selected
knop bourgeon; bouton button — botany: a bud
knop bourgeon; bouton KnospeBotanik: ein neuer Trieb, aus dem sich Blätter oder Blüten entwickeln

Verwante vertalingen van knopen