Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. marchanderen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor marchanderen (Nederlands) in het Frans

marchanderen:

marchanderen werkwoord (marchandeer, marchandeert, marchandeerde, marchandeerden, gemarchandeerd)

  1. marchanderen (onderhandelen; afdingen; pingelen; sjacheren; afpingelen)
    négocier; rabattre; servir de médiateur dans; marchander
    • négocier werkwoord (négocie, négocies, négocions, négociez, )
    • rabattre werkwoord (rabats, rabat, rabattons, rabattez, )
    • marchander werkwoord (marchande, marchandes, marchandons, marchandez, )

Conjugations for marchanderen:

o.t.t.
  1. marchandeer
  2. marchandeert
  3. marchandeert
  4. marchanderen
  5. marchanderen
  6. marchanderen
o.v.t.
  1. marchandeerde
  2. marchandeerde
  3. marchandeerde
  4. marchandeerden
  5. marchandeerden
  6. marchandeerden
v.t.t.
  1. heb gemarchandeerd
  2. hebt gemarchandeerd
  3. heeft gemarchandeerd
  4. hebben gemarchandeerd
  5. hebben gemarchandeerd
  6. hebben gemarchandeerd
v.v.t.
  1. had gemarchandeerd
  2. had gemarchandeerd
  3. had gemarchandeerd
  4. hadden gemarchandeerd
  5. hadden gemarchandeerd
  6. hadden gemarchandeerd
o.t.t.t.
  1. zal marchanderen
  2. zult marchanderen
  3. zal marchanderen
  4. zullen marchanderen
  5. zullen marchanderen
  6. zullen marchanderen
o.v.t.t.
  1. zou marchanderen
  2. zou marchanderen
  3. zou marchanderen
  4. zouden marchanderen
  5. zouden marchanderen
  6. zouden marchanderen
diversen
  1. marchandeer!
  2. marchandeert!
  3. gemarchandeerd
  4. marchanderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor marchanderen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
marchander afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren afdingen; beknibbelen; dingen; knibbelen; knijpen; schrapen
négocier afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren bemiddelen; tussenkomen; verhandelen; verkopen
rabattre afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren aan stukken slaan; inslaan; kapotgooien; kapotslaan; opvouwen; stukgooien; stukslaan; verbrijzelen; vouwen
servir de médiateur dans afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren bemiddelen; tussenkomen

Wiktionary: marchanderen

marchanderen
Cross Translation:
FromToVia
marchanderen marchander; berlander; barguigner schachernabwertend: in Abwägung gewinnsüchtiger Interessen sowie dem kleinlichen, hartnäckigen Streben nach dem größtmöglichen Vorteil, Preise beziehungsweise geschäftliche Abmachungen unlauter vereinbaren