Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. neervlijen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor neervlijen (Nederlands) in het Frans

neervlijen:

neervlijen werkwoord (vlij neer, vlijt neer, vleed neer, vleden neer, neergevlijd)

  1. neervlijen
    poser; poser doucement; mettre; déposer; s'étendre; faucher; s'allonger
    • poser werkwoord (pose, poses, posons, posez, )
    • poser doucement werkwoord
    • mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, )
    • déposer werkwoord (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • s'étendre werkwoord
    • faucher werkwoord (fauche, fauches, fauchons, fauchez, )
    • s'allonger werkwoord

Conjugations for neervlijen:

o.t.t.
  1. vlij neer
  2. vlijt neer
  3. vlijt neer
  4. vlijen neer
  5. vlijen neer
  6. vlijen neer
o.v.t.
  1. vleed neer
  2. vleed neer
  3. vleed neer
  4. vleden neer
  5. vleden neer
  6. vleden neer
v.t.t.
  1. ben neergevlijd
  2. bent neergevlijd
  3. is neergevlijd
  4. zijn neergevlijd
  5. zijn neergevlijd
  6. zijn neergevlijd
v.v.t.
  1. was neergevlijd
  2. was neergevlijd
  3. was neergevlijd
  4. waren neergevlijd
  5. waren neergevlijd
  6. waren neergevlijd
o.t.t.t.
  1. zal neervlijen
  2. zult neervlijen
  3. zal neervlijen
  4. zullen neervlijen
  5. zullen neervlijen
  6. zullen neervlijen
o.v.t.t.
  1. zou neervlijen
  2. zou neervlijen
  3. zou neervlijen
  4. zouden neervlijen
  5. zouden neervlijen
  6. zouden neervlijen
diversen
  1. vlij neer!
  2. vlijt neer!
  3. neergevlijd
  4. neervlijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor neervlijen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
déposer neervlijen aangeven; aanreiken; afgeven; capituleren; deponeren; geven; iets neerleggen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; ontzetten; opgeven; overgeven; overhandigen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; storten; toesteken; uit de macht ontzetten; uitleveren; versturen; wegleggen; zenden; zetten; zich overgeven
faucher neervlijen achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; maaien; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
mettre neervlijen aan tafel bedienen; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanrichten; aanstichten; aantrekken; bedienen; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichttrekken; iets neerleggen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; omdoen; onderuit halen; opdienen; opdissen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; veroorzaken; verzekeren; voorbinden; voordoen; voorzetten; wegleggen; zetten
poser neervlijen benoemen; bevestigen; bijzetten; deponeren; ergens aan bevestigen; iets neerleggen; in functie aanstellen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; vastmaken; vastzetten; zetten
poser doucement neervlijen
s'allonger neervlijen vlijen
s'étendre neervlijen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; afdwalen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; rekken; stijgen; toenemen; uitstrekken; uitweiden; vermeerderen; vlijen