Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor onttakelen (Nederlands) in het Frans

onttakelen:

onttakelen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. onttakelen (aftuigen)
    le démontage; le démantèlement

onttakelen werkwoord (onttakel, onttakelt, onttakelde, onttakelden, onttakeld)

  1. onttakelen (demonteren; uit elkaar halen; ontmantelen; uit elkaar nemen; uiteen nemen)
    démonter; démanteler; débrider; dégarnir; dégréer
    • démonter werkwoord (démonte, démontes, démontons, démontez, )
    • démanteler werkwoord (démantèle, démantèles, démantelons, démantelez, )
    • débrider werkwoord
    • dégarnir werkwoord (dégarnis, dégarnit, dégarnissons, dégarnissez, )
    • dégréer werkwoord (dégrée, dégrées, dégréons, dégréez, )

Conjugations for onttakelen:

o.t.t.
  1. onttakel
  2. onttakelt
  3. onttakelt
  4. onttakelen
  5. onttakelen
  6. onttakelen
o.v.t.
  1. onttakelde
  2. onttakelde
  3. onttakelde
  4. onttakelden
  5. onttakelden
  6. onttakelden
v.t.t.
  1. heb onttakeld
  2. hebt onttakeld
  3. heeft onttakeld
  4. hebben onttakeld
  5. hebben onttakeld
  6. hebben onttakeld
v.v.t.
  1. had onttakeld
  2. had onttakeld
  3. had onttakeld
  4. hadden onttakeld
  5. hadden onttakeld
  6. hadden onttakeld
o.t.t.t.
  1. zal onttakelen
  2. zult onttakelen
  3. zal onttakelen
  4. zullen onttakelen
  5. zullen onttakelen
  6. zullen onttakelen
o.v.t.t.
  1. zou onttakelen
  2. zou onttakelen
  3. zou onttakelen
  4. zouden onttakelen
  5. zouden onttakelen
  6. zouden onttakelen
en verder
  1. ben onttakeld
  2. bent onttakeld
  3. is onttakeld
  4. zijn onttakeld
  5. zijn onttakeld
  6. zijn onttakeld
diversen
  1. onttakel!
  2. onttakelt!
  3. onttakeld
  4. onttakelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor onttakelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
démantèlement aftuigen; onttakelen demontage; ontmanteling; uiteenname
démontage aftuigen; onttakelen demontage; ontmanteling; onttakeling; uiteenname
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
débrider demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
dégarnir demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; ontdoen; zich van iets ontdoen
dégréer demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
démanteler demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
démonter demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen afbreken; breken; desintegreren; ergens uitscheuren; iets afbreken; neerhalen; omverhalen; ontkoppelen; slopen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; wegbreken