Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. onvermogen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor onvermogen (Nederlands) in het Frans

onvermogen:

onvermogen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het onvermogen (insolventie)
    l'insolvabilité; l'impuissance
  2. het onvermogen (machteloosheid)
    l'incapacité; l'impuissance; la faiblesse; la carence

Vertaal Matrix voor onvermogen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
carence machteloosheid; onvermogen deficit; tekort
faiblesse machteloosheid; onvermogen broosheid; flauwte; futloosheid; gebrek; geen kracht hebben; gevoeligheid; impotentie; katzwijm; krachteloosheid; kwetsbaarheid; laksheid; loomheid; manco; matheid; onmacht; slapheid; slapte; sulligheid; teerheid; weekheid; weekte; weerloosheid; zachtheid; zwak punt; zwakheid; zwakte; zwijm
impuissance insolventie; machteloosheid; onvermogen gebrek; geen kracht hebben; impotentie; krachteloosheid; manco; onmacht; slapte; teerheid; weerloosheid; zwakheid
incapacité machteloosheid; onvermogen incompetentie; invaliditeit; onbekwaamheid; ongeschiktheid; onmondigheid
insolvabilité insolventie; onvermogen noodlijdendheid

Wiktionary: onvermogen

onvermogen
noun
  1. État de celui qui est incapable de quelque chose.