Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opstijgen (Nederlands) in het Frans

opstijgen:

opstijgen werkwoord (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)

  1. opstijgen (omhoogkomen; opvliegen)
    monter; décoller; se hisser; élever; dresser; bondir; s'envoler; s'élever; prendre de la hauteur; se retrouver au-dessus de
    • monter werkwoord (monte, montes, montons, montez, )
    • décoller werkwoord (décolle, décolles, décollons, décollez, )
    • se hisser werkwoord
    • élever werkwoord (élève, élèves, élevons, élevez, )
    • dresser werkwoord (dresse, dresses, dressons, dressez, )
    • bondir werkwoord (bondis, bondit, bondissons, bondissez, )
    • s'envoler werkwoord
    • s'élever werkwoord
  2. opstijgen (in de lucht omhoogstijgen; stijgen; de hoogte ingaan)
  3. opstijgen (wegvliegen; afvliegen)
    s'envoler

Conjugations for opstijgen:

o.t.t.
  1. stijg op
  2. stijgt op
  3. stijgt op
  4. stijgen op
  5. stijgen op
  6. stijgen op
o.v.t.
  1. steeg op
  2. steeg op
  3. steeg op
  4. stegen op
  5. stegen op
  6. stegen op
v.t.t.
  1. ben opgestegen
  2. bent opgestegen
  3. is opgestegen
  4. zijn opgestegen
  5. zijn opgestegen
  6. zijn opgestegen
v.v.t.
  1. was opgestegen
  2. was opgestegen
  3. was opgestegen
  4. waren opgestegen
  5. waren opgestegen
  6. waren opgestegen
o.t.t.t.
  1. zal opstijgen
  2. zult opstijgen
  3. zal opstijgen
  4. zullen opstijgen
  5. zullen opstijgen
  6. zullen opstijgen
o.v.t.t.
  1. zou opstijgen
  2. zou opstijgen
  3. zou opstijgen
  4. zouden opstijgen
  5. zouden opstijgen
  6. zouden opstijgen
diversen
  1. stijg op!
  2. stijgt op!
  3. opgestegen
  4. opstijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opstijgen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opstijgen (stijging; stijgen; omhoogkomen; klimmen)
    le monter; le s'élever; le prendre l'air; le prendre son vol

Vertaal Matrix voor opstijgen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
monter klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
prendre l'air klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
prendre son vol klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
s'élever klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bondir omhoogkomen; opstijgen; opvliegen een sprongetje maken; opspringen; opstuiven; opvliegen; springen
dresser omhoogkomen; opstijgen; opvliegen aanbrengen; aanleggen; arrangeren; bouwen; construeren; funderen; gaan staan; gronden; grondvesten; hoger worden; iets op touw zetten; installeren; instellen; invoeren; monteren en aansluiten; omhoogbrengen; omhoogkomen; oprichten; opstaan; optrekken; overeindzetten; plaatsen; rechtop zetten; regelen; stichten; temmen; verheffen
décoller omhoogkomen; opstijgen; opvliegen afstomen; afweken; klimmen; losweken; omhoogklimmen
monter omhoogkomen; opstijgen; opvliegen assembleren; beklimmen; bestijgen; bevorderd worden; ensceneren; gaan staan; heffen; hogerop komen; in elkaar zetten; in scene zetten; jezelf opwerken; klimmen; koppelen; lichten; monteren; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven gaan; naar boven klimmen; naar boven stappen; naar boven tillen; naar boven trekken; omhoog brengen; omhoog gaan; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogdragen; omhooggaan; omhoogheffen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhooglopen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogstappen; omhoogstijgen; opgaan; opheffen; opklauteren; opklimmen; oprijden; oprijzen; opstaan; optillen; opwaarts dragen; opwaarts gaan; opwaarts rijden; opwerken; paardrijden; rijzen; stijgen; tillen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; verheffen; vooruitkomen; zich opwerken
monter en l'air de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen klimmen; omhoogklimmen
prendre de la hauteur omhoogkomen; opstijgen; opvliegen aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen
s'envoler afvliegen; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; wegvliegen afreizen; afspatten; afspringen; afvliegen; fladderen; groeien; groot worden; omvliegen; opgroeien; opstappen; opstuiven; opvliegen; opwaaien; opwaarts vliegen; smeren; uitvliegen; vertrekken; verwaaien; verwijderen; wapperen; weggaan; wegreizen; wegstuiven; wegtrekken; wegwaaien
s'élever de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; stijgen aanwassen; erop vooruit gaan; gaan staan; hoger worden; naar boven tillen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; oprijzen; opstaan; opstuiven; opvliegen; rijzen; stijgen; verheffen; vooruitkomen; vorderen
se dresser de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen gaan staan; omhoogkomen; omhoogrijzen; oprijzen; opstaan; rijzen; verheffen
se hisser omhoogkomen; opstijgen; opvliegen hoger worden
se retrouver au-dessus de omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
élever omhoogkomen; opstijgen; opvliegen fokken; funderen; gronden; grondvesten; grootbrengen; heffen; hoger maken; hoger worden; instellen; invoeren; kweken; lichten; omhoog brengen; omhoog doen; omhoogheffen; opfokken; opheffen; ophogen; oprichten; optillen; opvoeden; stichten; tillen; verhogen; vormen

Antoniemen van "opstijgen":


Verwante definities voor "opstijgen":

  1. omhoog gaan1
    • de ballon steeg langzaam op1
  2. op een paard gaan zitten1
    • hij steeg op het paard1

Wiktionary: opstijgen

opstijgen
verb
  1. in de lucht stijgen
  2. te paard stijgen

Cross Translation:
FromToVia
opstijgen monter rise — To move upwards
opstijgen montée rise — action of moving upwards
opstijgen monter; s'élever soar — to mount upward on wings

Verwante vertalingen van opstijgen