Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. overbieden:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor overbieden (Nederlands) in het Frans

overbieden:

overbieden werkwoord (overbied, overbiedt, overbood, overboden, overboden)

  1. overbieden
    dépasser; surenchérir; surpasser; l'emporter sur
    • dépasser werkwoord (dépasse, dépasses, dépassons, dépassez, )
    • surenchérir werkwoord (surenchéris, surenchérit, surenchérissons, surenchérissez, )
    • surpasser werkwoord (surpasse, surpasses, surpassons, surpassez, )
    • l'emporter sur werkwoord

Conjugations for overbieden:

o.t.t.
  1. overbied
  2. overbiedt
  3. overbiedt
  4. overbieden
  5. overbieden
  6. overbieden
o.v.t.
  1. overbood
  2. overbood
  3. overbood
  4. overboden
  5. overboden
  6. overboden
v.t.t.
  1. heb overboden
  2. hebt overboden
  3. heeft overboden
  4. hebben overboden
  5. hebben overboden
  6. hebben overboden
v.v.t.
  1. had overboden
  2. had overboden
  3. had overboden
  4. hadden overboden
  5. hadden overboden
  6. hadden overboden
o.t.t.t.
  1. zal overbieden
  2. zult overbieden
  3. zal overbieden
  4. zullen overbieden
  5. zullen overbieden
  6. zullen overbieden
o.v.t.t.
  1. zou overbieden
  2. zou overbieden
  3. zou overbieden
  4. zouden overbieden
  5. zouden overbieden
  6. zouden overbieden
en verder
  1. ben overboden
  2. bent overboden
  3. is overboden
  4. zijn overboden
  5. zijn overboden
  6. zijn overboden
diversen
  1. overbied!
  2. overbiedt!
  3. overboden
  4. overbiedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor overbieden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dépasser overbieden inhalen; ontgroeien; overstijgen; overtreffen; passeren; uitrijzen; uittorenen; voorbijgaan; voorbijrijden; voorbijstreven
l'emporter sur overbieden de overhand hebben; domineren; overheersen; overtreffen; voorbijstreven
surenchérir overbieden hoger bieden; opbieden; overtreffen; voorbijstreven
surpasser overbieden boven staan; overstijgen; overtreffen; overvleugelen; uitrijzen; uittorenen; verderreiken; voorbijstreven