Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor overweldigen (Nederlands) in het Frans

overweldigen:

overweldigen werkwoord (overweldig, overweldigt, overweldigde, overweldigden, overweldigd)

  1. overweldigen (overmeesteren; zich meester maken van; overmannen)
    vaincre; maîtriser; apprivoiser; envahir; posséder; gagner; soumettre; dominer; dompter; arriver; terrasser
    • vaincre werkwoord (vaincs, vainc, vainquons, vainquez, )
    • maîtriser werkwoord (maîtrise, maîtrises, maîtrisons, maîtrisez, )
    • apprivoiser werkwoord (apprivoise, apprivoises, apprivoisons, apprivoisez, )
    • envahir werkwoord (envahis, envahit, envahissons, envahissez, )
    • posséder werkwoord (possède, possèdes, possédons, possédez, )
    • gagner werkwoord (gagne, gagnes, gagnons, gagnez, )
    • soumettre werkwoord (soumets, soumet, soumettons, soumettez, )
    • dominer werkwoord (domine, domines, dominons, dominez, )
    • dompter werkwoord (dompte, domptes, domptons, domptez, )
    • arriver werkwoord (arrive, arrives, arrivons, arrivez, )
    • terrasser werkwoord (terrasse, terrasses, terrassons, terrassez, )

Conjugations for overweldigen:

o.t.t.
  1. overweldig
  2. overweldigt
  3. overweldigt
  4. overweldigen
  5. overweldigen
  6. overweldigen
o.v.t.
  1. overweldigde
  2. overweldigde
  3. overweldigde
  4. overweldigden
  5. overweldigden
  6. overweldigden
v.t.t.
  1. heb overweldigd
  2. hebt overweldigd
  3. heeft overweldigd
  4. hebben overweldigd
  5. hebben overweldigd
  6. hebben overweldigd
v.v.t.
  1. had overweldigd
  2. had overweldigd
  3. had overweldigd
  4. hadden overweldigd
  5. hadden overweldigd
  6. hadden overweldigd
o.t.t.t.
  1. zal overweldigen
  2. zult overweldigen
  3. zal overweldigen
  4. zullen overweldigen
  5. zullen overweldigen
  6. zullen overweldigen
o.v.t.t.
  1. zou overweldigen
  2. zou overweldigen
  3. zou overweldigen
  4. zouden overweldigen
  5. zouden overweldigen
  6. zouden overweldigen
en verder
  1. ben overweldigd
  2. bent overweldigd
  3. is overweldigd
  4. zijn overweldigd
  5. zijn overweldigd
  6. zijn overweldigd
diversen
  1. overweldig!
  2. overweldigt!
  3. overweldigd
  4. overweldigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overweldigen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. overweldigen (overstelpen)
    l'envahissement; l'écrasement

Vertaal Matrix voor overweldigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arriver plaatsvinden
envahissement overstelpen; overweldigen inval; overweldiging; politie-inval; verovering
écrasement overstelpen; overweldigen beschadigen; kwetsen; verbrijzeling; verbrokkeling; vergruizing; vermorzeling; verplettering; versnippering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apprivoiser overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van africhten; dier africhten; dresseren; onder gezag brengen; onderwerpen; trainen
arriver overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van aankomen; aflopen; arriveren; bedingen; bekruipen; belanden; bewerkstelligen; eindigen; finishen; fixen; gebeuren; geraken; geschieden; het gevoel krijgen; in aantocht zijn; klaarspelen; lappen; opdagen; opduiken; opkomen; overkomen; overwaaien; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; snel komen; terechtkomen; vergaan; verlopen; verschijnen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voor elkaar krijgen; voorbijgaan; voorbijtrekken; voordoen; voorvallen; zich aandienen; zich voordoen
dominer overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; de overhand hebben; domineren; gezaghebben; groeien; groot worden; heerschappij voeren; heersen; heersen over; in bedwang houden; intomen; macht uitoefenen; machtiger zijn; matigen; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; opgroeien; overheersen; regeren; terughouden; uitrijzen; uittorenen
dompter overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van africhten; bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; dier africhten; dresseren; in bedwang houden; intomen; matigen; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; temmen; terughouden; trainen
envahir overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van aankomen; bezoeken; binnen gaan; binnendringen; binnenmarcheren; binnentrekken; binnenvallen; doordringen; haven binnenvaren; indringen; inlopen; invallen; langskomen; naar binnen vallen; onder gezag brengen; onderwerpen; onverwachts langskomen; op bezoek komen; opzoeken; overbluffen; overdonderen; penetreren; voorbijkomen
gagner overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van behalen; bekruipen; besparen; binnenbrengen; binnenhalen; de overwinning behalen; eigen maken; geld besparen; gewinnen; halen; het gevoel krijgen; iets bemachtigen; kopen; matigen; minder gebruiken; overwinnen; pakken; te boven komen; te pakken krijgen; verdienen; verkrijgen; verslaan; verwerven; winnen; zegevieren
maîtriser overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van bedaren; bedwingen; beheersen; beperken; beteugelen; de overhand hebben; domineren; gezaghebben; heersen; in bedwang houden; indammen; inkapselen; inperken; intomen; leerstof beheersen; limiteren; macht uitoefenen; matigen; onder de knie hebben; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; overheersen; regeren; terughouden
posséder overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van beschikken over; bezitten; eigen; hebben; in eigendom hebben
soumettre overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van onder gezag brengen; onderwerpen; ter overweging geven; voorleggen
terrasser overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van overbluffen; overdonderen
vaincre overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van de overwinning behalen; overwinnen; te boven komen; verslaan; winnen; zegevieren

Wiktionary: overweldigen


Cross Translation:
FromToVia
overweldigen écraser crush — to overcome completely
overweldigen contraindre; forcer force — compel (someone to do something)