Nederlands

Uitgebreide vertaling voor poneren (Nederlands) in het Frans

poneren:

poneren werkwoord (poneer, poneert, poneerde, poneerden, geponeerd)

  1. poneren (stellen; naar voren brengen; opperen)
    proposer; postuler; se présenter comme postulant; entamer; avancer; soulever; présupposer; lancer; émettre l'opinion
    • proposer werkwoord (propose, proposes, proposons, proposez, )
    • postuler werkwoord (postule, postules, postulons, postulez, )
    • entamer werkwoord (entame, entames, entamons, entamez, )
    • avancer werkwoord (avance, avances, avançons, avancez, )
    • soulever werkwoord (soulève, soulèves, soulevons, soulevez, )
    • présupposer werkwoord (présuppose, présupposes, présupposons, présupposez, )
    • lancer werkwoord (lance, lances, lançons, lancez, )
    • émettre l'opinion werkwoord
  2. poneren (opperen; naar voren brengen)
    proposer; avancer; présenter
    • proposer werkwoord (propose, proposes, proposons, proposez, )
    • avancer werkwoord (avance, avances, avançons, avancez, )
    • présenter werkwoord (présente, présentes, présentons, présentez, )
  3. poneren (opperen; aanvoeren; te berde brengen)
    proposer; avancer; lancer
    • proposer werkwoord (propose, proposes, proposons, proposez, )
    • avancer werkwoord (avance, avances, avançons, avancez, )
    • lancer werkwoord (lance, lances, lançons, lancez, )

Conjugations for poneren:

o.t.t.
  1. poneer
  2. poneert
  3. poneert
  4. poneren
  5. poneren
  6. poneren
o.v.t.
  1. poneerde
  2. poneerde
  3. poneerde
  4. poneerden
  5. poneerden
  6. poneerden
v.t.t.
  1. heb geponeerd
  2. hebt geponeerd
  3. heeft geponeerd
  4. hebben geponeerd
  5. hebben geponeerd
  6. hebben geponeerd
v.v.t.
  1. had geponeerd
  2. had geponeerd
  3. had geponeerd
  4. hadden geponeerd
  5. hadden geponeerd
  6. hadden geponeerd
o.t.t.t.
  1. zal poneren
  2. zult poneren
  3. zal poneren
  4. zullen poneren
  5. zullen poneren
  6. zullen poneren
o.v.t.t.
  1. zou poneren
  2. zou poneren
  3. zou poneren
  4. zouden poneren
  5. zouden poneren
  6. zouden poneren
en verder
  1. is geponeerd
  2. zijn geponeerd
diversen
  1. poneer!
  2. poneert!
  3. geponeerd
  4. ponerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

poneren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. poneren (stellen)
    la proposition; le postulat

Vertaal Matrix voor poneren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avancer oprukken
lancer omhoog werpen; opwerpen
postulat poneren; stellen postulaat; vooronderstelling
proposition poneren; stellen aanbieding; aanbod; aanname; bod; hypothese; liefdesverklaring; motie; offerte; projectvoorstel; propositie; stelling; suggestie; these; thesis; veronderstelling; verzoek; voorstel; voorstel doen; zinsnede
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avancer aanvoeren; naar voren brengen; opperen; poneren; stellen; te berde brengen aandragen; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; avanceren; beter worden; betogen; bevorderd worden; beweren; demonstreren; doorlopen; duwen; een stapje verder gaan; een voorstel doen; entameren; gaan; geld opleveren; gesprek aanknopen; hogerop komen; inbrengen; lopen; naar voren brengen; naar voren plaatsen; openen; opmarcheren; opperen; oprukken; opschuiven; opwerpen; pretenderen; progressie maken; stappen; starten; stellen; stuwen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeteren; verder komen; verder lopen; verdergaan; verklaren; vertolken; vervroegen; verwoorden; voorgeven; voorschieten; voorschuiven; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitgang boeken; vooruitkomen; vooruitschuiven; vooruitstreven; voorwaarts treden; vorderen; vorderingen maken; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken; zich voortbewegen
entamer naar voren brengen; opperen; poneren; stellen aanbinden; aanbreken; aangaan; aankaarten; aanknopen; aannemen; aansnijden; aanvaarden; aanvangen; aanvoeren; accepteren; afsnijden; beginnen; een begin nemen; entameren; gesprek aanknopen; in ontvangst nemen; naar voren brengen; ondernemen; ontvangen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; snijden; starten; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; van start gaan
lancer aanvoeren; naar voren brengen; opperen; poneren; stellen; te berde brengen aanbreken; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvangen; afsmijten; afwerpen; arrangeren; beginnen; bouwen; een begin nemen; entameren; gesprek aanknopen; iets op touw zetten; ingooien; inluiden; introduceren; keilen; kennis laten maken; kogelen; lanceren; laten opstijgen; naar beneden gooien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neergooien; neerwerpen; omhooggooien; omhoogwerpen; omlaag werpen; op de grond gooien; op de markt brengen; opbouwen; openen; opgooien; ophoesten; oplaten; opperen; opwerpen; regelen; smijten; starten; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitbrengen; uitgeven; van start gaan; voor de dag komen met; voorstellen
postuler naar voren brengen; opperen; poneren; stellen beginnen met; flonkeren; postuleren; vooronderstellen; vooropstellen; vooropzetten; vooruitzetten
proposer aanvoeren; naar voren brengen; opperen; poneren; stellen; te berde brengen aanbevelen; aanbieden; aankaarten; aanknopen; aanraden; aansnijden; aanvoeren; een voorstel doen; entameren; geld opleveren; gesprek aanknopen; iemand recommanderen; inbrengen; indienen; laten zien; naar voren brengen; nomineren; offreren; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; postuleren; presenteren; starten; suggereren; te berde brengen; ter overweging geven; ter sprake brengen; tonen; uitloven; voordragen; voorleggen; vooronderstellen; voorslaan; voorstellen
présenter naar voren brengen; opperen; poneren aan tafel bedienen; aanbevelen; aanbieden; aangeven; aankaarten; aanmelden; aanraden; aanreiken; aansnijden; aanvoeren; afgeven; bedienen; bieden; entameren; exposeren; formuleren; geven; iemand recommanderen; in een formule brengen; indienen; inkleden; inleven; inschrijven; intekenen; invoelen; laten zien; meeleven; nomineren; offreren; op tafel leggen; opdienen; opdissen; opgeven; opperen; opwerpen; overgeven; overhandigen; presenteren; subscriberen; te berde brengen; tentoonstellen; ter overweging geven; ter sprake brengen; toesteken; tonen; vertonen; voelen; voor ogen brengen; voordragen; voorleggen; voorschotelen; voorzetten
présupposer naar voren brengen; opperen; poneren; stellen beginnen met; gissen; gissing maken; postuleren; raden; vooronderstellen; vooropstellen; vooropzetten; vooruitzetten
se présenter comme postulant naar voren brengen; opperen; poneren; stellen
soulever naar voren brengen; opperen; poneren; stellen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; erop vooruit gaan; heffen; hijsen; lichten; naar boven tillen; naar boven trekken; naar voren brengen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogleiden; omhoogrukken; omhoogtillen; omklappen; op tafel leggen; ophalen; opheffen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opperen; optillen; opvijzelen; opwaaien; opwerpen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; tillen; vooruitkomen; vorderen
émettre l'opinion naar voren brengen; opperen; poneren; stellen