Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rammelen (Nederlands) in het Frans

rammelen:

rammelen werkwoord (rammel, rammelt, rammelde, rammelden, gerammeld)

  1. rammelen (kletteren)
    tintinnabuler; sauter; ferrailler; retentir; cliqueter; sautiller; gambader; carillonner; sonner; résonner; boiter; tinter; claudiquer; clopiner; boitiller; marcher en boitant
    • tintinnabuler werkwoord (tintinnabule, tintinnabules, tintinnabulons, tintinnabulez, )
    • sauter werkwoord (saute, sautes, sautons, sautez, )
    • ferrailler werkwoord (ferraille, ferrailles, ferraillons, ferraillez, )
    • retentir werkwoord (retentis, retentit, retentissons, retentissez, )
    • cliqueter werkwoord (cliquette, cliquettes, cliquetons, cliquetez, )
    • sautiller werkwoord (sautille, sautilles, sautillons, sautillez, )
    • gambader werkwoord (gambade, gambades, gambadons, gambadez, )
    • carillonner werkwoord (carillonne, carillonnes, carillonnons, carillonnez, )
    • sonner werkwoord (sonne, sonnes, sonnons, sonnez, )
    • résonner werkwoord (résonne, résonnes, résonnons, résonnez, )
    • boiter werkwoord (boite, boites, boitons, boitez, )
    • tinter werkwoord (tinte, tintes, tintons, tintez, )
    • claudiquer werkwoord
    • clopiner werkwoord (clopine, clopines, clopinons, clopinez, )
    • boitiller werkwoord (boitille, boitilles, boitillons, boitillez, )
    • marcher en boitant werkwoord
  2. rammelen (honger hebben)

Conjugations for rammelen:

o.t.t.
  1. rammel
  2. rammelt
  3. rammelt
  4. rammelen
  5. rammelen
  6. rammelen
o.v.t.
  1. rammelde
  2. rammelde
  3. rammelde
  4. rammelden
  5. rammelden
  6. rammelden
v.t.t.
  1. heb gerammeld
  2. hebt gerammeld
  3. heeft gerammeld
  4. hebben gerammeld
  5. hebben gerammeld
  6. hebben gerammeld
v.v.t.
  1. had gerammeld
  2. had gerammeld
  3. had gerammeld
  4. hadden gerammeld
  5. hadden gerammeld
  6. hadden gerammeld
o.t.t.t.
  1. zal rammelen
  2. zult rammelen
  3. zal rammelen
  4. zullen rammelen
  5. zullen rammelen
  6. zullen rammelen
o.v.t.t.
  1. zou rammelen
  2. zou rammelen
  3. zou rammelen
  4. zouden rammelen
  5. zouden rammelen
  6. zouden rammelen
en verder
  1. ben gerammeld
  2. bent gerammeld
  3. is gerammeld
  4. zijn gerammeld
  5. zijn gerammeld
  6. zijn gerammeld
diversen
  1. rammel!
  2. rammelt!
  3. gerammeld
  4. rammelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rammelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sonner aanbellen; bellen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avoir faim honger hebben; rammelen een sterke begeerte hebben naar; hongeren; hongeren naar; hongerlijden; verhongeren; verrekken
boiter kletteren; rammelen hinkelen; hinken; kreupel lopen; mank lopen; mankgaan
boitiller kletteren; rammelen
carillonner kletteren; rammelen beieren; bonzen; klingelen; klokluiden; luiden; rinkelen; tingelen; tinkelen
claudiquer kletteren; rammelen
cliqueter kletteren; rammelen aankloppen; aantikken; klakken; kleppen; klepperen; klingelen; kloppen; rinkelen; tikken; tingelen; tinkelen
clopiner kletteren; rammelen
crever de faim honger hebben; rammelen hongeren; hongerlijden; verhongeren; verrekken
ferrailler kletteren; rammelen
gambader kletteren; rammelen dartelen; huppelen
marcher en boitant kletteren; rammelen
retentir kletteren; rammelen echoën; galmen; herhalen; hoorbaar zijn; klateren; klingelen; luidkeels iets verkondigen; met krachtige stem zingen; nabouwen; napraten; nazeggen; reflecteren; resoneren; rinkelen; schallen; schetteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; tetteren; tingelen; tinkelen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
résonner kletteren; rammelen echoën; galmen; herhalen; hoorbaar zijn; klank voortbrengen; klinken; luiden; met krachtige stem zingen; nabouwen; naklinken; napraten; nazeggen; reflecteren; resoneren; schallen; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
sauter kletteren; rammelen een sprongetje maken; geslachtsgemeenschap hebben; kastanjes poffen; neuken; over iets springen; overslaan; poffen; springen; uiteenspatten; vozen
sautiller kletteren; rammelen dartelen; huppelen; ronddartelen; rondspringen
sonner kletteren; rammelen aanbellen; beieren; bellen; bonzen; klingelen; klokluiden; luiden; rinkelen; schellen; tingelen; tinkelen
tinter kletteren; rammelen klakken; kleppen; klingelen; klokluiden; luiden; rinkelen; tingelen; tinkelen
tintinnabuler kletteren; rammelen klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
sauter laten exploderen; opblazen

Verwante woorden van "rammelen":


Wiktionary: rammelen


Cross Translation:
FromToVia
rammelen être affamé starve — to be very hungry

rammel:

rammel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de rammel
    la raclée
    • raclée [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor rammel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
raclée rammel aframmeling; afranselen; afranseling; afrossen; pak rammel; pak slaag; slaag

Verwante woorden van "rammel":

  • rammelen, rammels, rammeltje, rammeltjes