Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. rangeren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rangeren (Nederlands) in het Frans

rangeren:

rangeren werkwoord (rangeer, rangeert, rangeerde, rangeerden, gerangeerd)

  1. rangeren (sorteren; schiften; uitzoeken; ordenen)
    trier; classer; arranger; sélectionner; repartir; séparer; passer les vitesses; enchaîner; coupler
    • trier werkwoord (trie, tries, trions, triez, )
    • classer werkwoord (classe, classes, classons, classez, )
    • arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • sélectionner werkwoord (sélectionne, sélectionnes, sélectionnons, sélectionnez, )
    • repartir werkwoord (repars, repart, repartons, repartez, )
    • séparer werkwoord (sépare, sépares, séparons, séparez, )
    • enchaîner werkwoord (enchaîne, enchaînes, enchaînons, enchaînez, )
    • coupler werkwoord (couple, couples, couplons, couplez, )

Conjugations for rangeren:

o.t.t.
  1. rangeer
  2. rangeert
  3. rangeert
  4. rangeren
  5. rangeren
  6. rangeren
o.v.t.
  1. rangeerde
  2. rangeerde
  3. rangeerde
  4. rangeerden
  5. rangeerden
  6. rangeerden
v.t.t.
  1. heb gerangeerd
  2. hebt gerangeerd
  3. heeft gerangeerd
  4. hebben gerangeerd
  5. hebben gerangeerd
  6. hebben gerangeerd
v.v.t.
  1. had gerangeerd
  2. had gerangeerd
  3. had gerangeerd
  4. hadden gerangeerd
  5. hadden gerangeerd
  6. hadden gerangeerd
o.t.t.t.
  1. zal rangeren
  2. zult rangeren
  3. zal rangeren
  4. zullen rangeren
  5. zullen rangeren
  6. zullen rangeren
o.v.t.t.
  1. zou rangeren
  2. zou rangeren
  3. zou rangeren
  4. zouden rangeren
  5. zouden rangeren
  6. zouden rangeren
en verder
  1. ben gerangeerd
  2. bent gerangeerd
  3. is gerangeerd
  4. zijn gerangeerd
  5. zijn gerangeerd
  6. zijn gerangeerd
diversen
  1. rangeer!
  2. rangeert!
  3. gerangeerd
  4. rangerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rangeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arranger ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken afspreken; arrangeren; bedisselen; bijleggen; coördineren; effenen; egaliseren; fatsoeneren; fiksen; flikken; goedmaken; groeperen; herstellen; iets op touw zetten; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; indelen; inrichten; installeren; instrumenteren; klaarspelen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; ordenen; orkestreren; rangordenen; rangschikken; regelen; renoveren; ruzie afsluiten; schikken; systematiseren; vereffenen; vlijen; voor elkaar krijgen
classer ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken afzien van rechtsvervolging; arrangeren; classificeren; ficheren; groeperen; indelen; klasseren; ordenen; rangordenen; rangschikken; rubriceren; seponeren; systematiseren
coupler ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken
enchaîner ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken aaneenschakelen; aanhouden; arresteren; binden; boeien; fascineren; gevangennemen; gijzelen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; inrekenen; intrigeren; ketenen; kluisteren; koppelen; oppakken; paren; samenvoegen; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; verbinden
passer les vitesses ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken naar een andere versnelling overgaan; schakelen
repartir ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken arrangeren; ficheren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren
sélectionner ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken doorzijgen; filteren; filtreren; kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitverkiezen; uitzoeken; verkiezen; zeven; ziften
séparer ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken afbreken; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; breken; delen; doorzijgen; filteren; filtreren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; neerhalen; omverhalen; opdelen; oppotten; opsplitsen; opzij leggen; potten; scheiden; separeren; slopen; splitsen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uit elkaar plaatsen; uiteengaan; uiteenplaatsen; uiteenzetten; uitsplitsen; van elkaar gaan; zeven; ziften
trier ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken doorzijgen; filteren; filtreren; sorteren; zeven; ziften

Wiktionary: rangeren

rangeren
verb
  1. (overgankelijk) spoorwegen|nld splitsen en samenvoegen
rangeren
verb
  1. Faire fonctionner avec la main.