Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. sabbelen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor sabbelen (Nederlands) in het Frans

sabbelen:

sabbelen werkwoord (sabbel, sabbelt, sabbelde, sabbelden, gesabbeld)

  1. sabbelen (lurken; zuigen)
    sucer; téter; suçoter
    • sucer werkwoord (suce, suces, suçons, sucez, )
    • téter werkwoord (tète, tètes, tétons, tétez, )
    • suçoter werkwoord (suçote, suçotes, suçotons, suçotez, )

Conjugations for sabbelen:

o.t.t.
  1. sabbel
  2. sabbelt
  3. sabbelt
  4. sabbelen
  5. sabbelen
  6. sabbelen
o.v.t.
  1. sabbelde
  2. sabbelde
  3. sabbelde
  4. sabbelden
  5. sabbelden
  6. sabbelden
v.t.t.
  1. heb gesabbeld
  2. hebt gesabbeld
  3. heeft gesabbeld
  4. hebben gesabbeld
  5. hebben gesabbeld
  6. hebben gesabbeld
v.v.t.
  1. had gesabbeld
  2. had gesabbeld
  3. had gesabbeld
  4. hadden gesabbeld
  5. hadden gesabbeld
  6. hadden gesabbeld
o.t.t.t.
  1. zal sabbelen
  2. zult sabbelen
  3. zal sabbelen
  4. zullen sabbelen
  5. zullen sabbelen
  6. zullen sabbelen
o.v.t.t.
  1. zou sabbelen
  2. zou sabbelen
  3. zou sabbelen
  4. zouden sabbelen
  5. zouden sabbelen
  6. zouden sabbelen
diversen
  1. sabbel!
  2. sabbelt!
  3. gesabbeld
  4. sabbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor sabbelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
téter volzuigen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sucer lurken; sabbelen; zuigen afzuigen; fellatio doen; kluiven; knauwen; leegzuigen; lurken; pijpen; slurpen; uitzuigen; zuigen
suçoter lurken; sabbelen; zuigen kluiven; knauwen
téter lurken; sabbelen; zuigen afzuigen; fellatio doen; pijpen; zuigen

Wiktionary: sabbelen

sabbelen
verb
  1. likken en zuigen aan iets