Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. spreiden:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spreiden (Nederlands) in het Frans

spreiden:

spreiden werkwoord (spreid, spreidt, spreidde, spreidden, gespreid)

  1. spreiden
    répandre
    • répandre werkwoord (répands, répand, répandons, répandez, )

Conjugations for spreiden:

o.t.t.
  1. spreid
  2. spreidt
  3. spreidt
  4. spreiden
  5. spreiden
  6. spreiden
o.v.t.
  1. spreidde
  2. spreidde
  3. spreidde
  4. spreidden
  5. spreidden
  6. spreidden
v.t.t.
  1. heb gespreid
  2. hebt gespreid
  3. heeft gespreid
  4. hebben gespreid
  5. hebben gespreid
  6. hebben gespreid
v.v.t.
  1. had gespreid
  2. had gespreid
  3. had gespreid
  4. hadden gespreid
  5. hadden gespreid
  6. hadden gespreid
o.t.t.t.
  1. zal spreiden
  2. zult spreiden
  3. zal spreiden
  4. zullen spreiden
  5. zullen spreiden
  6. zullen spreiden
o.v.t.t.
  1. zou spreiden
  2. zou spreiden
  3. zou spreiden
  4. zouden spreiden
  5. zouden spreiden
  6. zouden spreiden
en verder
  1. ben gespreid
  2. bent gespreid
  3. is gespreid
  4. zijn gespreid
  5. zijn gespreid
  6. zijn gespreid
diversen
  1. spreid!
  2. spreidt!
  3. gespreid
  4. spreidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor spreiden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
répandre spreiden afleggen; alom bekend maken; bezwijken; doorgeven; doorslaan; doorspelen; doorvertellen; een boodschap uitdragen; het onderspit delven; klaar leggen; rondbrieven; ronddelen; rondgeven; rondreiken; rondstrooien; rondvertellen; tenondergaan; uitdelen; uitdragen; uitreiken; uitspreiden; uitstrooien; uitwaaieren; uitzaaien; uitzenden; uitzwermen; verbreiden; verbreider; verdelen; verdeler; vergieten; verhaal vertellen; verhalen; verklappen; verkondigen; verraden; verspreiden; verstrooien; vertellen; waaieren; zich verspreiden

Wiktionary: spreiden

spreiden
Cross Translation:
FromToVia
spreiden écarter spread — to extend, stretch out (limbs etc)