Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. uit elkaar nemen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uit elkaar nemen (Nederlands) in het Frans

uit elkaar nemen:

uit elkaar nemen werkwoord (neem uit elkaar, neemt uit elkaar, nam uit elkaar, namen uit elkaar, uit elkaar genomen)

  1. uit elkaar nemen (anatomiseren; ontleden)
    analyser; disséquer
    • analyser werkwoord (analyse, analyses, analysons, analysez, )
    • disséquer werkwoord (dissèque, dissèques, disséquons, disséquez, )
  2. uit elkaar nemen (demonteren; uit elkaar halen; ontmantelen; uiteen nemen; onttakelen)
    démonter; démanteler; débrider; dégarnir; dégréer
    • démonter werkwoord (démonte, démontes, démontons, démontez, )
    • démanteler werkwoord (démantèle, démantèles, démantelons, démantelez, )
    • débrider werkwoord
    • dégarnir werkwoord (dégarnis, dégarnit, dégarnissons, dégarnissez, )
    • dégréer werkwoord (dégrée, dégrées, dégréons, dégréez, )

Conjugations for uit elkaar nemen:

o.t.t.
  1. neem uit elkaar
  2. neemt uit elkaar
  3. neemt uit elkaar
  4. nemen uit elkaar
  5. nemen uit elkaar
  6. nemen uit elkaar
o.v.t.
  1. nam uit elkaar
  2. nam uit elkaar
  3. nam uit elkaar
  4. namen uit elkaar
  5. namen uit elkaar
  6. namen uit elkaar
v.t.t.
  1. heb uit elkaar genomen
  2. hebt uit elkaar genomen
  3. heeft uit elkaar genomen
  4. hebben uit elkaar genomen
  5. hebben uit elkaar genomen
  6. hebben uit elkaar genomen
v.v.t.
  1. had uit elkaar genomen
  2. had uit elkaar genomen
  3. had uit elkaar genomen
  4. hadden uit elkaar genomen
  5. hadden uit elkaar genomen
  6. hadden uit elkaar genomen
o.t.t.t.
  1. zal uit elkaar nemen
  2. zult uit elkaar nemen
  3. zal uit elkaar nemen
  4. zullen uit elkaar nemen
  5. zullen uit elkaar nemen
  6. zullen uit elkaar nemen
o.v.t.t.
  1. zou uit elkaar nemen
  2. zou uit elkaar nemen
  3. zou uit elkaar nemen
  4. zouden uit elkaar nemen
  5. zouden uit elkaar nemen
  6. zouden uit elkaar nemen
en verder
  1. ben uit elkaar genomen
  2. bent uit elkaar genomen
  3. is uit elkaar genomen
  4. zijn uit elkaar genomen
  5. zijn uit elkaar genomen
  6. zijn uit elkaar genomen
diversen
  1. neem uit elkaar!
  2. neemt uit elkaar!
  3. uit elkaar genomen
  4. uit elkaar nemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uit elkaar nemen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
analyser anatomiseren; ontleden; uit elkaar nemen analyseren; crawlen; ontleden; parseren
disséquer anatomiseren; ontleden; uit elkaar nemen analyseren; ontleden
débrider demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
dégarnir demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; ontdoen; zich van iets ontdoen
dégréer demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
démanteler demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
démonter demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen afbreken; breken; desintegreren; ergens uitscheuren; iets afbreken; neerhalen; omverhalen; ontkoppelen; slopen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; wegbreken

Wiktionary: uit elkaar nemen

uit elkaar nemen
verb
  1. séparer des éléments qui étaient associés.
  2. Modifier l’état d’une chose de manière qu’elle ne soit plus ce qu’elle était.

Verwante vertalingen van uit elkaar nemen