Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitbundigheid (Nederlands) in het Frans

uitbundigheid:

uitbundigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de uitbundigheid (enthousiasme; uitgelatenheid)
    l'exaltation; l'enchantement; l'enthousiasme; l'extase; l'élan; l'ardeur; la liesse; l'exubérance; la grande joie

Vertaal Matrix voor uitbundigheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ardeur enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid aandrang; aandrift; ambitie; animo; belangstelling; bevlogenheid; bezieling; daadkracht; devotie; doortastendheid; drang; drift; eerzucht; elan; energie; enthousiasme; esprit; fascinatie; felheid; fut; geboeidheid; gedrevenheid; geestdrift; genegenheid; genoegen; genot; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; heftigheid; hevigheid; hitte; ijver; ijverigheid; intensiteit; interesse; inzet; kracht; lust; momentum; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; onrustigheid; onstuimigheid; overgave; passie; pit; puf; temperament; toegewijdheid; toewijding; trouw; turbulentie; vlam; vlijt; vlijtigheid; vurigheid; vuur; warmte; wellust; werklust; werkzaamheid; woeligheid; zin; zorgzaamheid
enchantement enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid aanlokkelijkheid; aantrekkelijkheid; aanvechting; ban; bekoorlijkheid; bekoring; betoverende invloed; betovering; enthousiasme; extase; fascinatie; gedrevenheid; geestvervoering; magie; seductie; temptatie; trance; verleiding; verlokking; verovering; verrukking; vervoering; verzoeking
enthousiasme enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid betovering; bevlogenheid; bezieling; enthousiasme; extase; gedrevenheid; geestdrift; geestvervoering; trance; verrukking; vervoering
exaltation enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid bevlogenheid; bezieling; dweperij; enthousiasme; fanatisme; gedrevenheid; geestdrift; glorificatie; verheerlijking
extase enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid betovering; enthousiasme; euforie; extase; gedrevenheid; geestvervoering; trance; verrukking; vervoering; welbehagen
exubérance enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid dartelheid; joligheid; speelsheid
grande joie enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid blijheid; blijmoedigheid; enthousiasme; gedrevenheid; jolijt; jool; keet; keurigheid; lol; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; opgewektheid; ordelijkheid; plezier; pretmakerij; properheid; smetteloosheid; vrolijkheid
liesse enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid blijheid; blijmoedigheid; keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; opgewektheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid; vrolijkheid
élan enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid animo; belangstelling; bevlogenheid; bezieling; drift; enthousiasme; fascinatie; geboeidheid; gedrevenheid; geestdrift; hartstocht; ijver; ijverigheid; interesse; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; passie; vlijt; vlijtigheid; vuur; werklust; werkzaamheid; zin

Verwante woorden van "uitbundigheid":



uitbundigheid vorm van uitbundig:

uitbundig bijvoeglijk naamwoord

  1. uitbundig (uitgelaten)
    exubérant; avec enthousiasme; avec exubérance; turbulent

Vertaal Matrix voor uitbundig:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avec enthousiasme uitbundig; uitgelaten bevlogen; bezield; enthousiast; geestdriftig; gloedvol
avec exubérance uitbundig; uitgelaten
exubérant uitbundig; uitgelaten dartel; speels
turbulent uitbundig; uitgelaten bewogen; bezet; blij; blijmoedig; dartel; druk; drukbezet; lawaaierig; levendig; levenslustig; luid; luidruchtig; monter; ongedurig; onrustig; opgetogen; opgewekt; roerig; rumoerig; stoeiziek; tierig; turbulent; veelbewogen; vrolijk; woelig

Verwante woorden van "uitbundig":

  • uitbundigheid, uitbundiger, uitbundigere, uitbundigst, uitbundigste, uitbundige

Wiktionary: uitbundig

uitbundig
adjective
  1. Qui abonder, qui dépasse nettement en quantité ce qui est suffisant.
  2. Qui dépasser en largeur et en longueur la mesure ordinaire.
  3. Qui est abondant, qui est nombreux et disponible.
  4. Qualifie un corps considérer dans l’extension qu’il a d’un de ses côtés à l’autre, lorsqu'on parle de sa plus petite longueur, par opposition à long.
  5. Qui est large, copieux, abondant, profus.
  6. didactique|fr Qui a tendance à se répandre, en parlant d'un fluide.

Cross Translation:
FromToVia
uitbundig exubérante; exubérant exuberant — abundant, luxuriant, profuse, superabundant