Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitdoen (Nederlands) in het Frans

uitdoen:

uitdoen werkwoord (doe uit, doet uit, deed uit, deden uit, uitgedaan)

  1. uitdoen (uitdraaien)
    éteindre
    • éteindre werkwoord (éteins, éteint, éteignons, éteignez, )
  2. uitdoen (uitkleden; uittrekken; ontkleden)
    enlever; déshabiller; ôter; dévêtir
    • enlever werkwoord (enlève, enlèves, enlevons, enlevez, )
    • déshabiller werkwoord (déshabille, déshabilles, déshabillons, déshabillez, )
    • ôter werkwoord (ôte, ôtes, ôtons, ôtez, )
    • dévêtir werkwoord (dévêts, dévêt, dévêtons, dévêtez, )
  3. uitdoen (uitschakelen; uitmaken; uitzetten; afzetten)
    arrêter; déconnecter; débrancher; débrayer; mettre hors de circuit; couper
    • arrêter werkwoord (arrête, arrêtes, arrêtons, arrêtez, )
    • déconnecter werkwoord (déconnecte, déconnectes, déconnectons, déconnectez, )
    • débrancher werkwoord (débranche, débranches, débranchons, débranchez, )
    • débrayer werkwoord (débraie, débraies, débrayons, débrayez, )
    • couper werkwoord (coupe, coupes, coupons, coupez, )

Conjugations for uitdoen:

o.t.t.
  1. doe uit
  2. doet uit
  3. doet uit
  4. doen uit
  5. doen uit
  6. doen uit
o.v.t.
  1. deed uit
  2. deed uit
  3. deed uit
  4. deden uit
  5. deden uit
  6. deden uit
v.t.t.
  1. heb uitgedaan
  2. hebt uitgedaan
  3. heeft uitgedaan
  4. hebben uitgedaan
  5. hebben uitgedaan
  6. hebben uitgedaan
v.v.t.
  1. had uitgedaan
  2. had uitgedaan
  3. had uitgedaan
  4. hadden uitgedaan
  5. hadden uitgedaan
  6. hadden uitgedaan
o.t.t.t.
  1. zal uitdoen
  2. zult uitdoen
  3. zal uitdoen
  4. zullen uitdoen
  5. zullen uitdoen
  6. zullen uitdoen
o.v.t.t.
  1. zou uitdoen
  2. zou uitdoen
  3. zou uitdoen
  4. zouden uitdoen
  5. zouden uitdoen
  6. zouden uitdoen
en verder
  1. ben uitgedaan
  2. bent uitgedaan
  3. is uitgedaan
  4. zijn uitgedaan
  5. zijn uitgedaan
  6. zijn uitgedaan
diversen
  1. doe uit!
  2. doet uit!
  3. uitgedaan
  4. uitdoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitdoen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrêter aborteren; stilhouden; stoppen
débrayer loskoppelen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrêter afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten aanhouden; afhouden; aflaten; afsluiten; afzetten; arresteren; beletten; beslissen; besluiten; beëindigen; dwarsbomen; dwarsliggen; een einde maken aan; eindigen; ermee uitscheiden; ervanaf houden; gesprek beëindigen; gevangennemen; halt houden; in hechtenis nemen; inrekenen; opgeven; ophouden; oppakken; remmen; staken; stelpen; stillen; stilstaan; stilzetten; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; temporiseren; tot staan brengen; tot stilstand brengen; tot stilstand komen; uitscheiden; vatten; vertragen; weerhouden
couper afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten aanlengen; afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afknippen; afsluiten; afsnijden; aftroeven; besnoeien; beëindigen; breken; coifferen; couperen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; een einde maken aan; eindigen; hakken; in stukken hakken; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; losrukken; losscheuren; lossnijden; lostrekken; neerhalen; omverhalen; op maat snijden; opensnijden; ophouden; overtroeven; scheiden; slopen; snijden; snijwerk maken; snoeien; splitsen; stoppen; toesnijden; trimmen; troeven; uit elkaar halen; uitdunnen; uiteenhalen; verdunnen; versnijden; verwateren; wegkappen; wegknippen; wegsnijden; wegsnoeien
débrancher afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; loskrijgen; losmaken; lostornen; opgeven; ophouden; stoppen; tornen; uithalen; uittrekken
débrayer afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; debrayeren; eruitstappen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontkoppelen; opgeven; ophouden; stoppen; tornen; uithalen; uittrekken
déconnecter afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontkoppelen; opgeven; ophouden; stoppen; tornen; uithalen; uittrekken; verbinding verbreken
déshabiller ontkleden; uitdoen; uitkleden; uittrekken bloot leggen; ontbloten; strippen
dévêtir ontkleden; uitdoen; uitkleden; uittrekken bloot leggen; ontbloten; strippen
enlever ontkleden; uitdoen; uitkleden; uittrekken aanwrijven; achteroverdrukken; afhalen; afnemen; afplukken; afrukken; afscheuren; benemen; beroven; beroven van; beschuldigen; bestelen; blameren; depriveren; erafhalen; eruit nemen; gappen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; inpikken; jatten; kapen; kidnappen; kwalijk nemen; laken; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegstelen; legen; loshalen; lospeuteren; losplukken; meenemen; naar buiten halen; nadragen; ontfutselen; ontnemen; ontvoeren; ontvreemden; ophalen; pikken; plukken; plunderen; roven; ruimen; schaken; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitgommen; uithalen; uitnemen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; vlakken; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegsnijden; wegsteken; wegstoppen; wegvegen; wissen
mettre hors de circuit afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
éteindre uitdoen; uitdraaien blussen; dof maken; doven; leegknijpen; smoren; uitblussen; uitdoven; uitdrukken; uitknijpen
ôter ontkleden; uitdoen; uitkleden; uittrekken achteroverdrukken; afnemen; benemen; eruit nemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; nemen uit; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; uitlichten; uitnemen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
- uittrekken

Synoniemen voor "uitdoen":


Antoniemen van "uitdoen":


Verwante definities voor "uitdoen":

  1. van je lichaam af halen1
    • hij deed zijn schoenen uit1

Wiktionary: uitdoen

uitdoen
Cross Translation:
FromToVia
uitdoen éteindre put out — extinguish