Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. uitdokteren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitdokteren (Nederlands) in het Frans

uitdokteren:

uitdokteren werkwoord (dokter uit, doktert uit, dokterde uit, dokterden uit, uitgedokterd)

  1. uitdokteren (uitknobbelen; uitdenken; uitkienen)
    inventer; concocter; imaginer; fabriquer
    • inventer werkwoord (invente, inventes, inventons, inventez, )
    • concocter werkwoord (concocte, concoctes, concoctons, concoctez, )
    • imaginer werkwoord (imagine, imagines, imaginons, imaginez, )
    • fabriquer werkwoord (fabrique, fabriques, fabriquons, fabriquez, )

Conjugations for uitdokteren:

o.t.t.
  1. dokter uit
  2. doktert uit
  3. doktert uit
  4. dokteren uit
  5. dokteren uit
  6. dokteren uit
o.v.t.
  1. dokterde uit
  2. dokterde uit
  3. dokterde uit
  4. dokterden uit
  5. dokterden uit
  6. dokterden uit
v.t.t.
  1. heb uitgedokterd
  2. hebt uitgedokterd
  3. heeft uitgedokterd
  4. hebben uitgedokterd
  5. hebben uitgedokterd
  6. hebben uitgedokterd
v.v.t.
  1. had uitgedokterd
  2. had uitgedokterd
  3. had uitgedokterd
  4. hadden uitgedokterd
  5. hadden uitgedokterd
  6. hadden uitgedokterd
o.t.t.t.
  1. zal uitdokteren
  2. zult uitdokteren
  3. zal uitdokteren
  4. zullen uitdokteren
  5. zullen uitdokteren
  6. zullen uitdokteren
o.v.t.t.
  1. zou uitdokteren
  2. zou uitdokteren
  3. zou uitdokteren
  4. zouden uitdokteren
  5. zouden uitdokteren
  6. zouden uitdokteren
en verder
  1. ben uitgedokterd
  2. bent uitgedokterd
  3. is uitgedokterd
  4. zijn uitgedokterd
  5. zijn uitgedokterd
  6. zijn uitgedokterd
diversen
  1. dokter uit!
  2. doktert uit!
  3. uitgedokterd
  4. uitdokterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitdokteren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
concocter uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen
fabriquer uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen fabriceren; in het leven roepen; maken; produceren; scheppen; uithalen; uitspoken; vervaardigen; voortbrengen; zich voltrekken
imaginer uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen bedenken; beramen; fantaseren; plannen; ramen; schatten; taxeren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
inventer uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen uitvinden