Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. uitdraai:
  2. uitdraaien:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitdraai (Nederlands) in het Frans

uitdraai:

uitdraai [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de uitdraai
    le listage; le tirage; l'imprimé; l'édition
    • listage [le ~] zelfstandig naamwoord
    • tirage [le ~] zelfstandig naamwoord
    • imprimé [le ~] zelfstandig naamwoord
    • édition [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor uitdraai:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
imprimé uitdraai afdruk; afdruksel; drukwerk; ets; gedrukt stuk; gravure; plaat; print; werk dat uit drukken bestaat
listage uitdraai computeruitdraai
tirage uitdraai afdruk; druk; geluidsniveau; lijmtang; openbare publicatie; oplage; print; publicatie; publikatie; trekking; uitgave; uitgifte; volume
édition uitdraai afdruk; aflevering; band; boekdeel; deel; editie; geluidsniveau; openbare publicatie; print; publicatie; publikatie; uitgave; uitgifte; volume
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
imprimé afgedrukt; bedrukt; gedrukt; geprint; met een opdruk

uitdraaien:

uitdraaien werkwoord (draai uit, draait uit, draaide uit, draaiden uit, uitgedraaid)

  1. uitdraaien (uitdoen)
    éteindre
    • éteindre werkwoord (éteins, éteint, éteignons, éteignez, )

Conjugations for uitdraaien:

o.t.t.
  1. draai uit
  2. draait uit
  3. draait uit
  4. draaien uit
  5. draaien uit
  6. draaien uit
o.v.t.
  1. draaide uit
  2. draaide uit
  3. draaide uit
  4. draaiden uit
  5. draaiden uit
  6. draaiden uit
v.t.t.
  1. heb uitgedraaid
  2. hebt uitgedraaid
  3. heeft uitgedraaid
  4. hebben uitgedraaid
  5. hebben uitgedraaid
  6. hebben uitgedraaid
v.v.t.
  1. had uitgedraaid
  2. had uitgedraaid
  3. had uitgedraaid
  4. hadden uitgedraaid
  5. hadden uitgedraaid
  6. hadden uitgedraaid
o.t.t.t.
  1. zal uitdraaien
  2. zult uitdraaien
  3. zal uitdraaien
  4. zullen uitdraaien
  5. zullen uitdraaien
  6. zullen uitdraaien
o.v.t.t.
  1. zou uitdraaien
  2. zou uitdraaien
  3. zou uitdraaien
  4. zouden uitdraaien
  5. zouden uitdraaien
  6. zouden uitdraaien
en verder
  1. ben uitgedraaid
  2. bent uitgedraaid
  3. is uitgedraaid
  4. zijn uitgedraaid
  5. zijn uitgedraaid
  6. zijn uitgedraaid
diversen
  1. draai uit!
  2. draait uit!
  3. uitgedraaid
  4. uitdraaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitdraaien:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
éteindre uitdoen; uitdraaien blussen; dof maken; doven; leegknijpen; smoren; uitblussen; uitdoven; uitdrukken; uitknijpen