Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. uiteenhalen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uiteenhalen (Nederlands) in het Frans

uiteenhalen:

uiteenhalen werkwoord (haal uiteen, haalt uiteen, haalde uiteen, haalden uiteen, uiteengehaald)

  1. uiteenhalen (splitsen; scheiden; uit elkaar halen)
    couper; dedoubler
    • couper werkwoord (coupe, coupes, coupons, coupez, )
    • dedoubler werkwoord

Conjugations for uiteenhalen:

o.t.t.
  1. haal uiteen
  2. haalt uiteen
  3. haalt uiteen
  4. halen uiteen
  5. halen uiteen
  6. halen uiteen
o.v.t.
  1. haalde uiteen
  2. haalde uiteen
  3. haalde uiteen
  4. haalden uiteen
  5. haalden uiteen
  6. haalden uiteen
v.t.t.
  1. heb uiteengehaald
  2. hebt uiteengehaald
  3. heeft uiteengehaald
  4. hebben uiteengehaald
  5. hebben uiteengehaald
  6. hebben uiteengehaald
v.v.t.
  1. had uiteengehaald
  2. had uiteengehaald
  3. had uiteengehaald
  4. hadden uiteengehaald
  5. hadden uiteengehaald
  6. hadden uiteengehaald
o.t.t.t.
  1. zal uiteenhalen
  2. zult uiteenhalen
  3. zal uiteenhalen
  4. zullen uiteenhalen
  5. zullen uiteenhalen
  6. zullen uiteenhalen
o.v.t.t.
  1. zou uiteenhalen
  2. zou uiteenhalen
  3. zou uiteenhalen
  4. zouden uiteenhalen
  5. zouden uiteenhalen
  6. zouden uiteenhalen
en verder
  1. ben uiteengehaald
  2. bent uiteengehaald
  3. is uiteengehaald
  4. zijn uiteengehaald
  5. zijn uiteengehaald
  6. zijn uiteengehaald
diversen
  1. haal uiteen!
  2. haalt uiteen!
  3. uiteengehaald
  4. uiteenhalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uiteenhalen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
couper scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen aanlengen; afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afknippen; afsluiten; afsnijden; aftroeven; afzetten; besnoeien; beëindigen; breken; coifferen; couperen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; een einde maken aan; eindigen; hakken; in stukken hakken; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; losrukken; losscheuren; lossnijden; lostrekken; neerhalen; omverhalen; op maat snijden; opensnijden; ophouden; overtroeven; slopen; snijden; snijwerk maken; snoeien; stoppen; toesnijden; trimmen; troeven; uit elkaar halen; uitdoen; uitdunnen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; verdunnen; versnijden; verwateren; wegkappen; wegknippen; wegsnijden; wegsnoeien
dedoubler scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen