Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitstoot (Nederlands) in het Frans

uitstoot:

uitstoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de uitstoot (emissie)
    l'émission
  2. de uitstoot (ontslaan van werknemers; ontslag)
    la démission; le congé
  3. de uitstoot (uitstoting)
    l'expulsion; l'excommunication

Vertaal Matrix voor uitstoot:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
congé ontslaan van werknemers; ontslag; uitstoot congé; huuropzegging; snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd
démission ontslaan van werknemers; ontslag; uitstoot aftreden; aftreding; onttrekken; onttrekking; terugtreding; uittreding; vertrekken; weggaan
excommunication uitstoot; uitstoting ban; kerkban
expulsion uitstoot; uitstoting ballingschap; deportatie; diskwalificaties; expulsie; uitbanning; uitsluitingen; uitwijzing; verbanning; verjaging
émission emissie; uitstoot afgifte; programma; radio; radio-uitzending; radioprogramma; uitdeling; uitgaaf; uitgifte; uitreiking; uitzending; verstrekking

Wiktionary: uitstoot


Cross Translation:
FromToVia
uitstoot émission emission — something that is emitted

uitstoten:

uitstoten werkwoord (stoot uit, stootte uit, uitgestoten)

  1. uitstoten (uitbannen; verbannen; verdrijven; )
    bannir; chasser; exiler; mettre au ban; expulser; exorciser
    • bannir werkwoord (bannis, bannit, bannissons, bannissez, )
    • chasser werkwoord (chasse, chasses, chassons, chassez, )
    • exiler werkwoord (exile, exiles, exilons, exilez, )
    • mettre au ban werkwoord
    • expulser werkwoord (expulse, expulses, expulsons, expulsez, )
    • exorciser werkwoord (exorcise, exorcises, exorcisons, exorcisez, )
  2. uitstoten (lozen; afvoeren; afscheiden; uitscheiden; uitwerpen)
    éjecter; décharger; excréter; dégager; évacuer; déporter; déverser
    • éjecter werkwoord (éjecte, éjectes, éjectons, éjectez, )
    • décharger werkwoord (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
    • excréter werkwoord (excrète, excrètes, excrétons, excrétez, )
    • dégager werkwoord (dégage, dégages, dégagons, dégagez, )
    • évacuer werkwoord (évacue, évacues, évacuons, évacuez, )
    • déporter werkwoord (déporte, déportes, déportons, déportez, )
    • déverser werkwoord (déverse, déverses, déversons, déversez, )

Conjugations for uitstoten:

o.t.t.
  1. stoot uit
  2. stoot uit
  3. stoot uit
  4. stoten uit
  5. stoten uit
  6. stoten uit
o.v.t.
  1. stootte uit
  2. stootte uit
  3. stootte uit
  4. stootte uit
  5. stootte uit
  6. stootte uit
v.t.t.
  1. ben uitgestoten
  2. bent uitgestoten
  3. is uitgestoten
  4. zijn uitgestoten
  5. zijn uitgestoten
  6. zijn uitgestoten
v.v.t.
  1. was uitgestoten
  2. was uitgestoten
  3. was uitgestoten
  4. waren uitgestoten
  5. waren uitgestoten
  6. waren uitgestoten
o.t.t.t.
  1. zal uitstoten
  2. zult uitstoten
  3. zal uitstoten
  4. zullen uitstoten
  5. zullen uitstoten
  6. zullen uitstoten
o.v.t.t.
  1. zou uitstoten
  2. zou uitstoten
  3. zou uitstoten
  4. zouden uitstoten
  5. zouden uitstoten
  6. zouden uitstoten
diversen
  1. stoot uit!
  2. stoot uit!
  3. uitgestoten
  4. uitstotend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitstoten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dégager wegruimen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bannir bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
chasser bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen afhouden; afnemen; afzonderen; buitensluiten; ecarteren; jachten; lichten; opdrijven; ophitsen; opjagen; uitdrijven; uitsluiten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; voortjagen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken; weren
décharger afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afmaken; afreageren; afschieten; afslachten; afvloeien; afvuren; bliksemen; congé geven; dechargeren; doden; ecarteren; eruit gooien; flitsen; iets uitladen; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; lichten; lossen; luchten; moorden; neerhalen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; onschuldig verklaren; ontheffen; ontladen; ontslaan; oplichten; schieten; schieten op; schoten lossen; uitgieten; uitladen; uitschenken; uitsturen; van zijn positie verdrijven; vermoorden; verzenden; vrijpleiten; vrijspreken; vuren; weerlichten; wegsturen; wegzenden; zuiveren
dégager afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen banen; bevrijden; detacheren; emanciperen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; scheiden; tewerkstellen; tornen; uithalen; uittrekken; uitzenden; verlossen; vrijmaken; vrijvechten; wegstoten; wegtrappen
déporter afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afvoeren; deporteren; meedragen; uitzetten; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
déverser afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afrollen; afvoeren; doen wegvloeien; gieten; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; ontrollen; overhevelen; overtappen; schenken; spuien; uit de weg gaan; uitgieten; uitrollen; uitschenken; uitstorten; uitwateren; uitwijken; water afvoeren; water lozen
excréter afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
exiler bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
exorciser bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
expulser bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen afnemen; afzonderen; deporteren; ecarteren; eraf schoppen; lichten; uitdrijven; uitgooien; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
mettre au ban bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
éjecter afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen uitgooien; uitwerpen
évacuer afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen aftappen; evacueren; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegruimen; legen; ontruimen; ontwateren; tappen; uithalen; uitschenken

Wiktionary: uitstoten

uitstoten
verb
  1. Écarter du pouvoir