Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitzingen (Nederlands) in het Frans

uitzingen:

uitzingen werkwoord (zing uit, zingt uit, zong uit, zongen uit, uitgezongen)

  1. uitzingen (uithouden; dragen; volhouden; )
    tenir le coup; tenir; persister; endurer; supporter; persévérer; maintenir; continuer; subir; tenir jusqu'au bout
    • tenir le coup werkwoord
    • tenir werkwoord (tiens, tient, tenons, tenez, )
    • persister werkwoord (persiste, persistes, persistons, persistez, )
    • endurer werkwoord (endure, endures, endurons, endurez, )
    • supporter werkwoord (supporte, supportes, supportons, supportez, )
    • persévérer werkwoord (persévère, persévères, persévérons, persévérez, )
    • maintenir werkwoord (maintiens, maintient, maintenons, maintenez, )
    • continuer werkwoord (continue, continues, continuons, continuez, )
    • subir werkwoord (subis, subit, subissons, subissez, )

Conjugations for uitzingen:

o.t.t.
  1. zing uit
  2. zingt uit
  3. zingt uit
  4. zingen uit
  5. zingen uit
  6. zingen uit
o.v.t.
  1. zong uit
  2. zong uit
  3. zong uit
  4. zongen uit
  5. zongen uit
  6. zongen uit
v.t.t.
  1. heb uitgezongen
  2. hebt uitgezongen
  3. heeft uitgezongen
  4. hebben uitgezongen
  5. hebben uitgezongen
  6. hebben uitgezongen
v.v.t.
  1. had uitgezongen
  2. had uitgezongen
  3. had uitgezongen
  4. hadden uitgezongen
  5. hadden uitgezongen
  6. hadden uitgezongen
o.t.t.t.
  1. zal uitzingen
  2. zult uitzingen
  3. zal uitzingen
  4. zullen uitzingen
  5. zullen uitzingen
  6. zullen uitzingen
o.v.t.t.
  1. zou uitzingen
  2. zou uitzingen
  3. zou uitzingen
  4. zouden uitzingen
  5. zouden uitzingen
  6. zouden uitzingen
en verder
  1. ben uitgezongen
  2. bent uitgezongen
  3. is uitgezongen
  4. zijn uitgezongen
  5. zijn uitgezongen
  6. zijn uitgezongen
diversen
  1. zing uit!
  2. zingt uit!
  3. uitgezongen
  4. uitzingend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitzingen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
supporter aanhanger; fan; supporter; voorstander
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
continuer doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; avanceren; continueren; daarnaast doen; doorgaan; doorlopen; doorzetten; een stapje verder gaan; prolongeren; standhouden; verder doen; verder lopen; verdergaan; vervolgen; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; voortgaan; voortzetten
endurer doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorleven; doormaken; doorstaan; doorzetten; dulden; lijden; standhouden; velen; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
maintenir doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden beethouden; behoeden; behouden; beschermen; bestendigen; bewaren; conserveren; handhaven; hooghouden; in bescherming nemen; in de hoogte houden; instandhouden; niet terugnemen; omhooghouden; ophouden; stand houden
persister doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; avanceren; continueren; doorgaan; doorlopen; doorzetten; standhouden; verder lopen; verdergaan; vervolgen; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; voortgaan; voortzetten
persévérer doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doordouwen; doorduwen; doorgaan; doorzetten; standhouden; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
subir doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden beleven; doorleven; doormaken; doorstaan; ervaren; gewaarworden; lijden; ondervinden; verdragen; verduren; verteren; voelen
supporter doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorleven; doorstaan; doorzetten; dulden; gedogen; lijden; standhouden; tolereren; velen; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
tenir doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden beet hebben; beethouden; beschikken over; bezitten; gevangen zetten; hebben; in de cel zetten; in eigendom hebben; interneren; isoleren; niet laten gaan; opsluiten; vasthebben; vasthouden; vastzetten
tenir jusqu'au bout doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorzetten; standhouden; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
tenir le coup doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorleven; doorstaan; doorzetten; standhouden; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; zich staande houden