Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vasthoudend (Nederlands) in het Frans

vasthoudend:

vasthoudend bijvoeglijk naamwoord

  1. vasthoudend (onwrikbaar; standvastig; volhardend; onwankelbaar; pal)
    persévérant; vigoureux; irréductible; inébranlable; ferme; immuable; fermement; tenace; constant; constamment

Vertaal Matrix voor vasthoudend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ferme boerderij; boerenbedrijf; boerenhoeve; boerenhofstede; boerenhuis; boerenwoning; dakstoel; hoeve
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
constamment onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend aanhoudend; aldoor; almaar; altijd; altijddurend; bestendig; constant; continu; continue; de hele tijd; doorlopend; eeuwig; gedurig; immer; onafgebroken; onafgelaten; ononderbroken; onophoudelijk; onvermoeibaar; permanent; steeds; telkens; voortdurend
constant onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend aanhoudend; altijd; altijddurend; bestendig; blijvend; constant; continu; continue; doorlopend; eeuwig; gelijkblijvend; gelijkmatig; gestaag; immer; onafgebroken; onafgelaten; ononderbroken; onophoudelijk; onveranderlijk; permanent; steeds; voortdurend
ferme onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend absoluut; beslist; dapper; degelijk; doortastend; drastisch; energiek; ferm; fier; fiks; flink; fysiek sterk; geanimeerd; glorieus; groots; karaktervast; kordaat; krachtdadig; krachtig; levendig; moedig; moreel sterk; onvoorwaardelijk; pertinent; prat; ronduit; solide; standvastig; stellig; sterk; stevig; ten enenmale; trots; vast en zeker; vastbesloten; vaststaand; vief; vol energie; vol fut; volstrekt; zeker
fermement onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend dapper; doortastend; drastisch; ferm; fiks; flink; fysiek sterk; krachtdadig; krachtig; moedig; moreel sterk; sterk; stevig; vastbesloten
immuable onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend
inébranlable onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend bestendig; ferm; fiks; flink; kordaat; onaanvechtbaar; onbetwistbaar; onbuigzaam; onomstotelijk; onveranderlijk; onverzettelijk; onweerlegbaar; rotsvast; standvastig; stevig; stijfkoppig; stug; taai
irréductible onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend
persévérant onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend aanhoudend; hardnekkig; volhoudend; voortdurend
tenace onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend ferm; halsstarrig; hardhoofdig; koppig; kordaat; onbuigzaam; onverzettelijk; onwrikbaar; standvastig; stijfhoofdig; stijfkoppig; stug; taai
vigoureux onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend dapper; doortastend; drastisch; ferm; fiks; flink; fors; fysiek sterk; intens; intensief; krachtdadig; krachtig; moedig; moreel sterk; sterk; stevig

Verwante woorden van "vasthoudend":


vasthouden:

vasthouden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. vasthouden (houden)
    le fait de tenir

vasthouden werkwoord (houd vast, houdt vast, hield vast, hielden vast, vastgehouden)

  1. vasthouden (niet laten gaan)
    tenir; retenir; ne pas laisser aller; garder; garder chez soi
    • tenir werkwoord (tiens, tient, tenons, tenez, )
    • retenir werkwoord (retiens, retient, retenons, retenez, )
    • garder werkwoord (garde, gardes, gardons, gardez, )
    • garder chez soi werkwoord
  2. vasthouden (detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden)
    détenir; emprisonner
    • détenir werkwoord (détiens, détient, détenons, détenez, )
    • emprisonner werkwoord (emprisonne, emprisonnes, emprisonnons, emprisonnez, )
  3. vasthouden (vastklemmen; knellen; vastknellen)
    tordre; serrer; comprimer; compresser
    • tordre werkwoord (tords, tord, tordons, tordez, )
    • serrer werkwoord (serre, serres, serrons, serrez, )
    • comprimer werkwoord (comprime, comprimes, comprimons, comprimez, )
    • compresser werkwoord (compresse, compresses, compressons, compressez, )

Conjugations for vasthouden:

o.t.t.
  1. houd vast
  2. houdt vast
  3. houdt vast
  4. houden vast
  5. houden vast
  6. houden vast
o.v.t.
  1. hield vast
  2. hield vast
  3. hield vast
  4. hielden vast
  5. hielden vast
  6. hielden vast
v.t.t.
  1. heb vastgehouden
  2. hebt vastgehouden
  3. heeft vastgehouden
  4. hebben vastgehouden
  5. hebben vastgehouden
  6. hebben vastgehouden
v.v.t.
  1. had vastgehouden
  2. had vastgehouden
  3. had vastgehouden
  4. hadden vastgehouden
  5. hadden vastgehouden
  6. hadden vastgehouden
o.t.t.t.
  1. zal vasthouden
  2. zult vasthouden
  3. zal vasthouden
  4. zullen vasthouden
  5. zullen vasthouden
  6. zullen vasthouden
o.v.t.t.
  1. zou vasthouden
  2. zou vasthouden
  3. zou vasthouden
  4. zouden vasthouden
  5. zouden vasthouden
  6. zouden vasthouden
en verder
  1. ben vastgehouden
  2. bent vastgehouden
  3. is vastgehouden
  4. zijn vastgehouden
  5. zijn vastgehouden
  6. zijn vastgehouden
diversen
  1. houd vast!
  2. houdt vast!
  3. vastgehouden
  4. vasthoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vasthouden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fait de tenir houden; vasthouden
serrer aanschroeven; vastschroeven
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
compresser knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen comprimeren; fijndrukken; inpakken; klemmen; knellen; omklemmen; platdrukken; platmaken; pletten; samendrukken; samenpersen; strak zitten
comprimer knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen comprimeren; fijndrukken; inpersen; insnoeren; kleiner maken; klemmen; knellen; omklemmen; platdrukken; platmaken; pletten; samendrukken; samenpersen; strak zitten; verkleinen
détenir detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden; vasthouden achterhouden; bemantelen; gevangen houden; gevangen zetten; in de cel zetten; interneren; isoleren; opsluiten; vastzetten; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen; wegstoppen
emprisonner detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden; vasthouden gevangen zetten; in de cel zetten; interneren; isoleren; opsluiten; vastzetten
garder niet laten gaan; vasthouden achterhouden; behoeden; behouden; beschermen; beveiligen; bewaken; bewaren; conserveren; deponeren; geen afstand doen van; gevangen zetten; handhaven; hoeden; houden; in bescherming nemen; in de cel zetten; inhouden; interneren; isoleren; leggen; neerleggen; openhouden; opsluiten; opzij leggen; patrouilleren; plaatsen; reserveren; stand houden; surveilleren; toezicht houden; toezien; van alarm voorzien; vastzetten; voorbehouden; vrijhouden; wegleggen; wegzetten
garder chez soi niet laten gaan; vasthouden thuishouden
ne pas laisser aller niet laten gaan; vasthouden
retenir niet laten gaan; vasthouden achterhouden; afhouden; aftrekken; bedaren; bedwingen; beet hebben; beheersen; beletten; bemantelen; beteugelen; blijven staan; charteren; dwarsbomen; dwarsliggen; ervanaf houden; geen afstand doen van; gevangen zetten; handhaven; houden; huren; in bedwang houden; in de cel zetten; in mindering brengen; inhouden; interneren; intomen; isoleren; matigen; naar zich toe trekken; onderdrukken; onthouden; opnemen; opslaan; opsluiten; reserveren; stand houden; stilhouden; stilstaan; stoppen; tegenwerken; terughouden; vasthebben; vastzetten; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; verrekenen; versluieren; verstoppen; voorbehouden; weerhouden; wegstoppen
serrer knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen aandraaien; aandrukken; aanschroeven; aantrekken; comprimeren; dichtdraaien; dichtknijpen; dichtschroeven; dichttrekken; door draaien vastmaken; drukken; klemmen; klemzetten; knellen; knuffelen; liefkozen; met gespannen voorwerp omsluiten; omklemmen; omspannen; oprekken; overspannen; rekken; samendrukken; samenpersen; schroeven; strak zitten; vastdraaien; vastdrukken; vastknijpen; vastschroeven
tenir niet laten gaan; vasthouden beet hebben; beethouden; beschikken over; bezitten; doorstaan; dragen; dulden; gevangen zetten; harden; hebben; in de cel zetten; in eigendom hebben; interneren; isoleren; opsluiten; uithouden; uitzingen; vasthebben; vastzetten; verdragen; verduren; volhouden
tordre knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen ineendraaien; klemmen; knellen; omklemmen; ontwrichten; strak zitten; uitwringen; verdraaien; verstuiken; verwringen; verzwikken; wriggelen; wrikken; wringen; zich wringen; zwikken

Wiktionary: vasthouden

vasthouden
verb
  1. Avoir en main, entre les bras, de manière à ne pas laisser aller.

Cross Translation:
FromToVia
vasthouden tenir; serrer hold — to grasp
vasthouden détenir hold — to detain
vasthouden accrocher hold on — to hold, grasp, or grip
vasthouden retenir festhalten — in der Hand halten; packen; greifen