Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor aangeven in het Nederlands

aangeven:

aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)

  1. aangeven
    aanduiden; indiceren; aangeven; wijzen; iets aanwijzen
    • aanduiden werkwoord (duid aan, duidt aan, duidde aan, duidden aan, aangeduid)
    • indiceren werkwoord (indiceer, indiceert, indiceerde, indiceerden, geïndiceerd)
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
    • wijzen werkwoord (wijs, wijst, wees, wezen, gewezen)
    • iets aanwijzen werkwoord
  2. aangeven
    declareren; aangeven
    • declareren werkwoord (declareer, declareert, declareerde, declareerden, gedeclareerd)
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
  3. aangeven
    geven; overgeven; overhandigen; aanreiken; aangeven; afgeven; toesteken
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • overhandigen werkwoord (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
    • aanreiken werkwoord (reik aan, reikt aan, reikte aan, reikten aan, aangereikt)
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
    • afgeven werkwoord (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
    • toesteken werkwoord (steek toe, steekt toe, stak toe, staken toe, toegestoken)
  4. aangeven
    aanreiken; geven; reiken; aangeven
    • aanreiken werkwoord (reik aan, reikt aan, reikte aan, reikten aan, aangereikt)
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • reiken werkwoord (reik, reikt, reikte, reikten, gereikt)
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
  5. aangeven
    verraden; uitbrengen; verklikken; verklappen; aangeven; verlinken; aanbrengen
    • verraden werkwoord (verraad, verraadt, verried, verrieden, verraden)
    • uitbrengen werkwoord (breng uit, brengt uit, bracht uit, brachten uit, uitgebracht)
    • verklikken werkwoord (verklik, verklikt, verklikte, verklikten, verklikt)
    • verklappen werkwoord (verklap, verklapt, verklapte, verklapten, verklapt)
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
    • verlinken werkwoord (verlink, verlinkt, verlinkte, verlinkten, verlinkt)
    • aanbrengen werkwoord (breng aan, brengt aan, bracht aan, brachten aan, aangebracht)
  6. aangeven
    – iets laten weten 1
    aangeven
    – iets laten weten 1
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
      • hij gaf aan dat hij weg wilde1
  7. aangeven
    – je officieel ergens melden 1
    aangeven
    – je officieel ergens melden 1
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
      • de dief gaf zich aan bij de politie1
  8. aangeven
    – het hem in handen geven 1
    aangeven; overhandigen
    – het hem in handen geven 1
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
      • wil je de suiker even aangeven?1
    • overhandigen werkwoord (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
      • de burgemeester overhandigde de prijs aan de voorzitter1

Conjugations for aangeven:

o.t.t.
  1. geef aan
  2. geeft aan
  3. geeft aan
  4. geven aan
  5. geven aan
  6. geven aan
o.v.t.
  1. gaf aan
  2. gaf aan
  3. gaf aan
  4. gaven aan
  5. gaven aan
  6. gaven aan
v.t.t.
  1. heb aangegeven
  2. hebt aangegeven
  3. heeft aangegeven
  4. hebben aangegeven
  5. hebben aangegeven
  6. hebben aangegeven
v.v.t.
  1. had aangegeven
  2. had aangegeven
  3. had aangegeven
  4. hadden aangegeven
  5. hadden aangegeven
  6. hadden aangegeven
o.t.t.t.
  1. zal aangeven
  2. zult aangeven
  3. zal aangeven
  4. zullen aangeven
  5. zullen aangeven
  6. zullen aangeven
o.v.t.t.
  1. zou aangeven
  2. zou aangeven
  3. zou aangeven
  4. zouden aangeven
  5. zouden aangeven
  6. zouden aangeven
diversen
  1. geef aan!
  2. geeft aan!
  3. aangegeven
  4. aangevende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aangeven [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aangeven
    de verklaring; de aangifte; de declaratie; de melding; aangeven

Alternatieve synoniemen voor "aangeven":


Verwante definities voor "aangeven":

  1. iets laten weten1
    • hij gaf aan dat hij weg wilde1
  2. je officieel ergens melden1
    • de dief gaf zich aan bij de politie1
  3. het hem in handen geven1
    • wil je de suiker even aangeven?1

Verwante synoniemen voor aangeven