Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor aanpak in het Nederlands

aanpak:

aanpak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de aanpak
    de methode; de werkwijze; de aanpak; arbeidsmethodiek; de werkmethode
  2. de aanpak
    de methode; de aanpak; het procédé
    • methode [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • aanpak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • procédé [het ~] zelfstandig naamwoord

aanpakken:

aanpakken werkwoord (pak aan, pakt aan, pakte aan, pakten aan, aangepakt)

  1. aanpakken
    aanpakken; aanvatten
    • aanpakken werkwoord (pak aan, pakt aan, pakte aan, pakten aan, aangepakt)
    • aanvatten werkwoord (vat aan, vatte aan, vatten aan, aangevat)
  2. aanpakken
    aanpakken; onderhanden nemen
    • aanpakken werkwoord (pak aan, pakt aan, pakte aan, pakten aan, aangepakt)
    • onderhanden nemen werkwoord (neem onderhanden, neemt onderhanden, nam onderhanden, namen onderhanden, onderhanden genomen)
  3. aanpakken
    toegrijpen; zich bedienen; grijpen; ingrijpen; toetasten; aanpakken
    • toegrijpen werkwoord (grijp toe, grijpt toe, greep toe, grepen toe, toegegrepen)
    • zich bedienen werkwoord
    • grijpen werkwoord (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • ingrijpen werkwoord (grijp in, grijpt in, greep in, grepen in, ingegrepen)
    • toetasten werkwoord (tast toe, tastte toe, tastten toe, toegetast)
    • aanpakken werkwoord (pak aan, pakt aan, pakte aan, pakten aan, aangepakt)
  4. aanpakken
    grijpen; beetgrijpen; vastgrijpen; beetnemen; beetpakken; aanpakken; vatten; vastpakken; vastnemen
    • grijpen werkwoord (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • beetgrijpen werkwoord
    • vastgrijpen werkwoord (grijp vast, grijpt vast, greep vast, grepen vast, vastgegrepen)
    • beetnemen werkwoord (neem beet, neemt beet, nam beet, namen beet, beetgenomen)
    • beetpakken werkwoord (pak beet, pakt beet, pakte beet, pakten beet, beetgepakt)
    • aanpakken werkwoord (pak aan, pakt aan, pakte aan, pakten aan, aangepakt)
    • vatten werkwoord (vat, vatte, vatten, gevat)
    • vastpakken werkwoord (pak vast, pakt vast, pakte vast, pakten vast, vastgepakt)
    • vastnemen werkwoord (neem vast, neemt vast, nam vast, namen vast, vastgenomen)
  5. aanpakken
    spijkers met koppen slaan; aanpakken; doortastend zijn
    • spijkers met koppen slaan werkwoord (sla spijkers met koppen, slaat spijkers met koppen, sloeg spijkers met koppen, sloegen spijkers met koppen, spijkers met koppen geslagen)
    • aanpakken werkwoord (pak aan, pakt aan, pakte aan, pakten aan, aangepakt)
    • doortastend zijn werkwoord (ben doortastend, bent doortastend, is doortastend, was doortastend, waren doortastend, doortastend geweest)
  6. aanpakken
    – ergens aan beginnen 1
    aanpakken
    – ergens aan beginnen 1
    • aanpakken werkwoord (pak aan, pakt aan, pakte aan, pakten aan, aangepakt)
      • we zullen deze klus eens aanpakken1
  7. aanpakken
    – in je handen nemen en vasthouden 1
    aanpakken
    – in je handen nemen en vasthouden 1
    • aanpakken werkwoord (pak aan, pakt aan, pakte aan, pakten aan, aangepakt)
      • hier, pak dat boek eens aan!1

Conjugations for aanpakken:

o.t.t.
  1. pak aan
  2. pakt aan
  3. pakt aan
  4. pakken aan
  5. pakken aan
  6. pakken aan
o.v.t.
  1. pakte aan
  2. pakte aan
  3. pakte aan
  4. pakten aan
  5. pakten aan
  6. pakten aan
v.t.t.
  1. heb aangepakt
  2. hebt aangepakt
  3. heeft aangepakt
  4. hebben aangepakt
  5. hebben aangepakt
  6. hebben aangepakt
v.v.t.
  1. had aangepakt
  2. had aangepakt
  3. had aangepakt
  4. hadden aangepakt
  5. hadden aangepakt
  6. hadden aangepakt
o.t.t.t.
  1. zal aanpakken
  2. zult aanpakken
  3. zal aanpakken
  4. zullen aanpakken
  5. zullen aanpakken
  6. zullen aanpakken
o.v.t.t.
  1. zou aanpakken
  2. zou aanpakken
  3. zou aanpakken
  4. zouden aanpakken
  5. zouden aanpakken
  6. zouden aanpakken
diversen
  1. pak aan!
  2. pakt aan!
  3. aangepakt
  4. aanpakkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanpakken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aanpakken
    aangrijpen; aanpakken; aanklampen; beetpakken; aanvatten

Verwante definities voor "aanpakken":

  1. ergens aan beginnen1
    • we zullen deze klus eens aanpakken1
  2. in je handen nemen en vasthouden1
    • hier, pak dat boek eens aan!1