Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor accorderen in het Nederlands

accorderen:

accorderen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. accorderen
    afspreken; accorderen
  2. accorderen
    accorderen; overeenstemmen

accorderen werkwoord (accordeer, accordeert, accordeerde, accordeerden, geaccordeerd)

  1. accorderen
    overeenkomen; afspreken; accorderen
    • overeenkomen werkwoord (kom overeen, komt overeen, kwam overeen, kwamen overeen, overeen gekomen)
    • afspreken werkwoord (spreek af, spreekt af, sprak af, spraken af, afgesproken)
    • accorderen werkwoord (accordeer, accordeert, accordeerde, accordeerden, geaccordeerd)

Conjugations for accorderen:

o.t.t.
  1. accordeer
  2. accordeert
  3. accordeert
  4. accorderen
  5. accorderen
  6. accorderen
o.v.t.
  1. accordeerde
  2. accordeerde
  3. accordeerde
  4. accordeerden
  5. accordeerden
  6. accordeerden
v.t.t.
  1. heb geaccordeerd
  2. hebt geaccordeerd
  3. heeft geaccordeerd
  4. hebben geaccordeerd
  5. hebben geaccordeerd
  6. hebben geaccordeerd
v.v.t.
  1. had geaccordeerd
  2. had geaccordeerd
  3. had geaccordeerd
  4. hadden geaccordeerd
  5. hadden geaccordeerd
  6. hadden geaccordeerd
o.t.t.t.
  1. zal accorderen
  2. zult accorderen
  3. zal accorderen
  4. zullen accorderen
  5. zullen accorderen
  6. zullen accorderen
o.v.t.t.
  1. zou accorderen
  2. zou accorderen
  3. zou accorderen
  4. zouden accorderen
  5. zouden accorderen
  6. zouden accorderen
diversen
  1. accordeer!
  2. accordeert!
  3. geaccordeerd
  4. accorderende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze