Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. afremmen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor afremmen in het Nederlands

afremmen:

afremmen werkwoord (rem af, remt af, remde af, remden af, afgeremd)

  1. afremmen
    afremmen; remmen
    • afremmen werkwoord (rem af, remt af, remde af, remden af, afgeremd)
    • remmen werkwoord (rem, remt, remde, remden, geremd)
  2. afremmen
    stoppen; remmen; afremmen
    • stoppen werkwoord (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • remmen werkwoord (rem, remt, remde, remden, geremd)
    • afremmen werkwoord (rem af, remt af, remde af, remden af, afgeremd)

Conjugations for afremmen:

o.t.t.
  1. rem af
  2. remt af
  3. remt af
  4. remmen af
  5. remmen af
  6. remmen af
o.v.t.
  1. remde af
  2. remde af
  3. remde af
  4. remden af
  5. remden af
  6. remden af
v.t.t.
  1. heb afgeremd
  2. hebt afgeremd
  3. heeft afgeremd
  4. hebben afgeremd
  5. hebben afgeremd
  6. hebben afgeremd
v.v.t.
  1. had afgeremd
  2. had afgeremd
  3. had afgeremd
  4. hadden afgeremd
  5. hadden afgeremd
  6. hadden afgeremd
o.t.t.t.
  1. zal afremmen
  2. zult afremmen
  3. zal afremmen
  4. zullen afremmen
  5. zullen afremmen
  6. zullen afremmen
o.v.t.t.
  1. zou afremmen
  2. zou afremmen
  3. zou afremmen
  4. zouden afremmen
  5. zouden afremmen
  6. zouden afremmen
diversen
  1. rem af!
  2. remt af!
  3. afgeremd
  4. afremmende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze