Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor afspraak in het Nederlands

afspraak:

afspraak [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de afspraak
    de afspraak; de liaison; afgesproken ontmoeting
  2. de afspraak
    het akkoord; de afspraak; de overeenkomst; de regeling; de schikking
  3. de afspraak
    de afspraak
  4. de afspraak
    – wat je (elkaar) belooft 1
    de afspraak; de overeenkomst
    – wat je (elkaar) belooft 1
    • afspraak [de ~] zelfstandig naamwoord
      • mijn afspraak met de tandarts is om twee uur1
    • overeenkomst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
      • de overeenkomst luidt dat er niet meer gepest wordt op deze school1

Verwante woorden van "afspraak":

  • afspraakje, afspraakjes

Alternatieve synoniemen voor "afspraak":


Verwante definities voor "afspraak":

  1. wat je (elkaar) belooft1
    • mijn afspraak met de tandarts is om twee uur1

Verwante synoniemen voor afspraak