Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor dicht in het Nederlands

dicht:

dicht bijvoeglijk naamwoord

  1. dicht
    gesloten; dicht; afgesloten; toe
  2. dicht
    dicht opeen; dicht
  3. dicht
    gesloten; dicht; op slot
  4. dicht
    – zonder veel tussenruimte 1
    dik; dicht
    – zonder veel tussenruimte 1
    • dik bijvoeglijk naamwoord
      • zij heeft een dikke bos haar1
    • dicht bijvoeglijk naamwoord
      • de stoelen stonden dicht bij elkaar1
  5. dicht
    – je kunt er niet bij of in of door 1
    dicht; toe
    – je kunt er niet bij of in of door 1
    • dicht bijvoeglijk naamwoord
      • de deur naar de kamer is dicht1
    • toe bijwoord
      • het kind deed zijn oogjes toe1

Verwante woorden van "dicht":


Alternatieve synoniemen voor "dicht":


Antoniemen van "dicht":


Verwante definities voor "dicht":

  1. zonder veel tussenruimte1
    • de stoelen stonden dicht bij elkaar1
  2. je kunt er niet bij of in of door1
    • de deur naar de kamer is dicht1

dicht vorm van dichten:

dichten werkwoord (dicht, dichtte, dichtten, gedicht)

  1. dichten
    breeuwen; dichten
    • breeuwen werkwoord (breeuw, breeuwt, breeuwde, breeuwden, gebreeuwd)
    • dichten werkwoord (dicht, dichtte, dichtten, gedicht)
  2. dichten
    dichtmaken; dichten; stoppen; dichtstoppen
    • dichtmaken werkwoord (maak dicht, maakt dicht, maakte dicht, maakten dicht, dichtgemaakt)
    • dichten werkwoord (dicht, dichtte, dichtten, gedicht)
    • stoppen werkwoord (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • dichtstoppen werkwoord (stop dicht, stopt dicht, stopte dicht, stopten dicht, dichtgestopt)
  3. dichten
    afdichten; dichten
    • afdichten werkwoord (dicht af, dichtte af, dichtten af, afgedicht)
    • dichten werkwoord (dicht, dichtte, dichtten, gedicht)
  4. dichten
    dichten; gedichten schrijven
  5. dichten
    gaten stoppen; dichten
  6. dichten
    dichten; verzen maken
    • dichten werkwoord (dicht, dichtte, dichtten, gedicht)
    • verzen maken werkwoord (maak verzen, maakt verzen, maakte verzen, maakten verzen, verzen gemaakt)

Conjugations for dichten:

o.t.t.
  1. dicht
  2. dicht
  3. dicht
  4. dichten
  5. dichten
  6. dichten
o.v.t.
  1. dichtte
  2. dichtte
  3. dichtte
  4. dichtten
  5. dichtten
  6. dichtten
v.t.t.
  1. heb gedicht
  2. hebt gedicht
  3. heeft gedicht
  4. hebben gedicht
  5. hebben gedicht
  6. hebben gedicht
v.v.t.
  1. had gedicht
  2. had gedicht
  3. had gedicht
  4. hadden gedicht
  5. hadden gedicht
  6. hadden gedicht
o.t.t.t.
  1. zal dichten
  2. zult dichten
  3. zal dichten
  4. zullen dichten
  5. zullen dichten
  6. zullen dichten
o.v.t.t.
  1. zou dichten
  2. zou dichten
  3. zou dichten
  4. zouden dichten
  5. zouden dichten
  6. zouden dichten
diversen
  1. dicht!
  2. dicht!
  3. gedicht
  4. dichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante synoniemen voor dicht