Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor gehouden in het Nederlands

gehouden:

gehouden bijvoeglijk naamwoord

  1. gehouden
    verantwoordelijk; aansprakelijk; gehouden

Verwante woorden van "gehouden":

  • gehoudenheid

houden:

houden werkwoord (houd, houdt, hield, hielden, gehouden)

  1. houden
    houden; achterhouden; geen afstand doen van; inhouden
    • houden werkwoord (houd, houdt, hield, hielden, gehouden)
    • achterhouden werkwoord (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • inhouden werkwoord (houd in, houdt in, hield in, hielden in, ingehouden)
  2. houden
    – zorgen dat het blijft 1
    houden; behouden; bewaren
    – zorgen dat het blijft 1
    • houden werkwoord (houd, houdt, hield, hielden, gehouden)
      • je mag die foto houden1
    • behouden werkwoord (behoud, behoudt, behield, behielden, behouden)
      • zijn gevoel voor humor heeft hij behouden1
    • bewaren werkwoord (bewaar, bewaart, bewaarde, bewaarden, bewaard)
      • bewaar jij al je liefdesbrieven?1
  3. houden
    – iets of iemand lief of mooi vinden 1
    houden
    – iets of iemand lief of mooi vinden 1
    • houden werkwoord (houd, houdt, hield, hielden, gehouden)
      • de meeste ouders houden van hun kinderen1
  4. houden
    – fokken en verzorgen 1
    houden
    – fokken en verzorgen 1
    • houden werkwoord (houd, houdt, hield, hielden, gehouden)
      • die boer houdt kippen1
  5. houden
    – het nakomen, het doen 1
    houden
    – het nakomen, het doen 1
    • houden werkwoord (houd, houdt, hield, hielden, gehouden)
      • zij hield zich aan de regels1
  6. houden
    – het verdragen 1
    houden
    – het verdragen 1
    • houden werkwoord (houd, houdt, hield, hielden, gehouden)
      • ik houd het niet meer van de hitte1
  7. houden
    – iets of iemand vasthouden 1
    houden
    – iets of iemand vasthouden 1
    • houden werkwoord (houd, houdt, hield, hielden, gehouden)
      • ze hielden elkaar bij de hand1
  8. houden
    – vast blijven zitten 1
    houden; pakken
    – vast blijven zitten 1
    • houden werkwoord (houd, houdt, hield, hielden, gehouden)
      • deze lijm houdt goed1
    • pakken werkwoord (pak, pakt, pakte, pakten, gepakt)
      • deze lijm pakt niet1

Conjugations for houden:

o.t.t.
  1. houd
  2. houdt
  3. houdt
  4. houden
  5. houden
  6. houden
o.v.t.
  1. hield
  2. hield
  3. hield
  4. hielden
  5. hielden
  6. hielden
v.t.t.
  1. heb gehouden
  2. hebt gehouden
  3. heeft gehouden
  4. hebben gehouden
  5. hebben gehouden
  6. hebben gehouden
v.v.t.
  1. had gehouden
  2. had gehouden
  3. had gehouden
  4. hadden gehouden
  5. hadden gehouden
  6. hadden gehouden
o.t.t.t.
  1. zal houden
  2. zult houden
  3. zal houden
  4. zullen houden
  5. zullen houden
  6. zullen houden
o.v.t.t.
  1. zou houden
  2. zou houden
  3. zou houden
  4. zouden houden
  5. zouden houden
  6. zouden houden
diversen
  1. houd!
  2. houdt!
  3. gehouden
  4. houdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

houden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. houden
    houden; vasthouden

Alternatieve synoniemen voor "houden":


Antoniemen van "houden":


Verwante definities voor "houden":

  1. zorgen dat het blijft1
    • je mag die foto houden1
  2. iets of iemand lief of mooi vinden1
    • de meeste ouders houden van hun kinderen1
  3. fokken en verzorgen1
    • die boer houdt kippen1
  4. het nakomen, het doen1
    • zij hield zich aan de regels1
  5. het verdragen1
    • ik houd het niet meer van de hitte1
  6. iets of iemand vasthouden1
    • ze hielden elkaar bij de hand1
  7. vast blijven zitten1
    • deze lijm houdt goed1