Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor gein in het Nederlands

gein:

gein [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de gein
    het plezier; de pret; de lol; de jolijt; de gein; de leut; de keet
    • plezier [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pret [de ~] zelfstandig naamwoord
    • lol [de ~] zelfstandig naamwoord
    • jolijt [de ~] zelfstandig naamwoord
    • gein [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • leut [de ~] zelfstandig naamwoord
    • keet [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. de gein
    het plezier; de lol; de gein
    • plezier [het ~] zelfstandig naamwoord
    • lol [de ~] zelfstandig naamwoord
    • gein [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. de gein
    de gein; de grap; uiting van vrolijkheid; de aardigheid
  4. de gein
    het grapje; het geintje; de scherts; het lolletje; de gekheid; de gein; de aardigheid; het pretje
    • grapje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • geintje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • scherts [de ~] zelfstandig naamwoord
    • lolletje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gekheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gein [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • aardigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • pretje [het ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "gein":


GEIN: