Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. gutsen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor gutsen in het Nederlands

gutsen:

gutsen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het gutsen
    het gutsen
    • gutsen [het ~] zelfstandig naamwoord

gutsen werkwoord (gutst, gutste, gegutst)

  1. gutsen
    gulpen; gutsen; in stromen neerstorten

Conjugations for gutsen:

o.t.t.
  1. gutst
  2. gutsen
o.v.t.
  1. gutste
  2. gutsten
v.t.t.
  1. heeft gegutst
  2. hebben gegutst
v.v.t.
  1. had gegutst
  2. hadden gegutst
o.t.t.t.
  1. zal gutsen
  2. zullen gutsen
o.v.t.t.
  1. zou gutsen
  2. zouden gutsen
en verder
  1. is gegutst
  2. zijn gegutst
diversen
  1. guts!
  2. gutst!
  3. gegutst
  4. gutsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze