Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. kanon:
  2. kanoën:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor kanon in het Nederlands

kanon:

kanon [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het kanon
    het gewichtstuk; het stuk; het kanon
    • gewichtstuk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • stuk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kanon [het ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "kanon":


kanon vorm van kanoën:

kanoën werkwoord (kano, kanoot, kanoodde, kanoodden, gekanood)

  1. kanoën
    kanoën; kanovaren
    • kanoën werkwoord (kano, kanoot, kanoodde, kanoodden, gekanood)
    • kanovaren werkwoord (vaar kano, vaart kano, voer kano, voeren kano, kano gevaren)

Conjugations for kanoën:

o.t.t.
  1. kano
  2. kanoot
  3. kanoot
  4. kanoën
  5. kanoën
  6. kanoën
o.v.t.
  1. kanoodde
  2. kanoodde
  3. kanoodde
  4. kanoodden
  5. kanoodden
  6. kanoodden
v.t.t.
  1. heb gekanood
  2. hebt gekanood
  3. heeft gekanood
  4. hebben gekanood
  5. hebben gekanood
  6. hebben gekanood
v.v.t.
  1. had gekanood
  2. had gekanood
  3. had gekanood
  4. hadden gekanood
  5. hadden gekanood
  6. hadden gekanood
o.t.t.t.
  1. zal kanoën
  2. zult kanoën
  3. zal kanoën
  4. zullen kanoën
  5. zullen kanoën
  6. zullen kanoën
o.v.t.t.
  1. zou kanoën
  2. zou kanoën
  3. zou kanoën
  4. zouden kanoën
  5. zouden kanoën
  6. zouden kanoën
diversen
  1. kano!
  2. kanoot!
  3. gekanood
  4. kanoënd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante synoniemen voor kanon