Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. kegelen:
  2. kegel:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor kegelen in het Nederlands

kegelen:

kegelen werkwoord (kegel, kegelt, kegelde, kegelden, gekegeld)

  1. kegelen
    kegelen
    • kegelen werkwoord (kegel, kegelt, kegelde, kegelden, gekegeld)

Conjugations for kegelen:

o.t.t.
  1. kegel
  2. kegelt
  3. kegelt
  4. kegelen
  5. kegelen
  6. kegelen
o.v.t.
  1. kegelde
  2. kegelde
  3. kegelde
  4. kegelden
  5. kegelden
  6. kegelden
v.t.t.
  1. heb gekegeld
  2. hebt gekegeld
  3. heeft gekegeld
  4. hebben gekegeld
  5. hebben gekegeld
  6. hebben gekegeld
v.v.t.
  1. had gekegeld
  2. had gekegeld
  3. had gekegeld
  4. hadden gekegeld
  5. hadden gekegeld
  6. hadden gekegeld
o.t.t.t.
  1. zal kegelen
  2. zult kegelen
  3. zal kegelen
  4. zullen kegelen
  5. zullen kegelen
  6. zullen kegelen
o.v.t.t.
  1. zou kegelen
  2. zou kegelen
  3. zou kegelen
  4. zouden kegelen
  5. zouden kegelen
  6. zouden kegelen
en verder
  1. is gekegeld
diversen
  1. kegel!
  2. kegelt!
  3. gekegeld
  4. kegelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "kegelen":


kegel:

kegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de kegel
    de kegel; pilon
    • kegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • pilon [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. de kegel
    alcolholadem; de kegel

Verwante woorden van "kegel":

  • kegelen, kegels, kegeltje, kegeltjes