Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. kroon:
  2. kronen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor kroon in het Nederlands

kroon:

kroon [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de kroon
    de kroon; de koningskroon
  2. de kroon
    tiara 6; de kroon
    • tiara 6 [znw.] zelfstandig naamwoord
    • kroon [de ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "kroon":


kroon vorm van kronen:

kronen werkwoord (kroon, kroont, kroonde, kroonden, gekroond)

  1. kronen
    kronen
    • kronen werkwoord (kroon, kroont, kroonde, kroonden, gekroond)

Conjugations for kronen:

o.t.t.
  1. kroon
  2. kroont
  3. kroont
  4. kronen
  5. kronen
  6. kronen
o.v.t.
  1. kroonde
  2. kroonde
  3. kroonde
  4. kroonden
  5. kroonden
  6. kroonden
v.t.t.
  1. ben gekroond
  2. bent gekroond
  3. is gekroond
  4. zijn gekroond
  5. zijn gekroond
  6. zijn gekroond
v.v.t.
  1. was gekroond
  2. was gekroond
  3. was gekroond
  4. waren gekroond
  5. waren gekroond
  6. waren gekroond
o.t.t.t.
  1. zal kronen
  2. zult kronen
  3. zal kronen
  4. zullen kronen
  5. zullen kronen
  6. zullen kronen
o.v.t.t.
  1. zou kronen
  2. zou kronen
  3. zou kronen
  4. zouden kronen
  5. zouden kronen
  6. zouden kronen
en verder
  1. heb gekroond
  2. hebt gekroond
  3. heeft gekroond
  4. hebben gekroond
  5. hebben gekroond
  6. hebben gekroond
diversen
  1. kroon!
  2. kroont!
  3. gekroond
  4. kronend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "kronen":