Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. lach:
  2. lachen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor lach in het Nederlands

lach:

lach [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de lach
    de lach
    • lach [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "lach":


lachen:

lachen werkwoord (lach, lacht, lachte, lachten, gelachen)

  1. lachen
    lachen; schateren
    • lachen werkwoord (lach, lacht, lachte, lachten, gelachen)
    • schateren werkwoord (schater, schatert, schaterde, schaterden, geschaterd)
  2. lachen
    – een vrolijk geluid maken omdat je iets leuk vindt 1
    lachen
    – een vrolijk geluid maken omdat je iets leuk vindt 1
    • lachen werkwoord (lach, lacht, lachte, lachten, gelachen)
      • we moesten lachen om de grap van de leraar1

Conjugations for lachen:

o.t.t.
  1. lach
  2. lacht
  3. lacht
  4. lachen
  5. lachen
  6. lachen
o.v.t.
  1. lachte
  2. lachte
  3. lachte
  4. lachten
  5. lachten
  6. lachten
v.t.t.
  1. heb gelachen
  2. hebt gelachen
  3. heeft gelachen
  4. hebben gelachen
  5. hebben gelachen
  6. hebben gelachen
v.v.t.
  1. had gelachen
  2. had gelachen
  3. had gelachen
  4. hadden gelachen
  5. hadden gelachen
  6. hadden gelachen
o.t.t.t.
  1. zal lachen
  2. zult lachen
  3. zal lachen
  4. zullen lachen
  5. zullen lachen
  6. zullen lachen
o.v.t.t.
  1. zou lachen
  2. zou lachen
  3. zou lachen
  4. zouden lachen
  5. zouden lachen
  6. zouden lachen
diversen
  1. lach!
  2. lacht!
  3. gelachen
  4. lachend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "lachen":


Antoniemen van "lachen":


Verwante definities voor "lachen":

  1. een vrolijk geluid maken omdat je iets leuk vindt1
    • we moesten lachen om de grap van de leraar1