Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor las in het Nederlands

las:

las [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de las
    de lasnaad; de las; welnaad
    • lasnaad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • las [de ~] zelfstandig naamwoord
    • welnaad [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. de las
    de verbinding; de las; de samenvoeging
  3. de las
    het tussenstuk; tussenzetsel; het tussenvoegsel; de las

Verwante woorden van "las":


lassen:

lassen werkwoord (las, last, laste, lasten, gelast)

  1. lassen
    lassen
    • lassen werkwoord (las, last, laste, lasten, gelast)
  2. lassen
    lassen; aaneenlassen
    • lassen werkwoord (las, last, laste, lasten, gelast)
    • aaneenlassen werkwoord (las aaneen, last aaneen, laste aaneen, lasten aaneen, aaneengelast)

Conjugations for lassen:

o.t.t.
  1. las
  2. last
  3. last
  4. lassen
  5. lassen
  6. lassen
o.v.t.
  1. laste
  2. laste
  3. laste
  4. lasten
  5. lasten
  6. lasten
v.t.t.
  1. heb gelast
  2. hebt gelast
  3. heeft gelast
  4. hebben gelast
  5. hebben gelast
  6. hebben gelast
v.v.t.
  1. had gelast
  2. had gelast
  3. had gelast
  4. hadden gelast
  5. hadden gelast
  6. hadden gelast
o.t.t.t.
  1. zal lassen
  2. zult lassen
  3. zal lassen
  4. zullen lassen
  5. zullen lassen
  6. zullen lassen
o.v.t.t.
  1. zou lassen
  2. zou lassen
  3. zou lassen
  4. zouden lassen
  5. zouden lassen
  6. zouden lassen
en verder
  1. is gelast
diversen
  1. las!
  2. last!
  3. gelast
  4. lassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lassen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de lassen
    welnaden; de lassen; de lasnaden
    • welnaden [znw.] zelfstandig naamwoord
    • lassen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • lasnaden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "lassen":


lezen:

lezen werkwoord (lees, leest, las, lazen, gelezen)

  1. lezen
    lezen
    • lezen werkwoord (lees, leest, las, lazen, gelezen)
  2. lezen
    – naar woorden kijken en begrijpen wat er staat 1
    lezen
    – naar woorden kijken en begrijpen wat er staat 1
    • lezen werkwoord (lees, leest, las, lazen, gelezen)
      • in mijn vrije tijd lees ik graag1

Conjugations for lezen:

o.t.t.
  1. lees
  2. leest
  3. leest
  4. lezen
  5. lezen
  6. lezen
o.v.t.
  1. las
  2. las
  3. las
  4. lazen
  5. lazen
  6. lazen
v.t.t.
  1. heb gelezen
  2. hebt gelezen
  3. heeft gelezen
  4. hebben gelezen
  5. hebben gelezen
  6. hebben gelezen
v.v.t.
  1. had gelezen
  2. had gelezen
  3. had gelezen
  4. hadden gelezen
  5. hadden gelezen
  6. hadden gelezen
o.t.t.t.
  1. zal lezen
  2. zult lezen
  3. zal lezen
  4. zullen lezen
  5. zullen lezen
  6. zullen lezen
o.v.t.t.
  1. zou lezen
  2. zou lezen
  3. zou lezen
  4. zouden lezen
  5. zouden lezen
  6. zouden lezen
en verder
  1. is gelezen
  2. zijn gelezen
diversen
  1. lees!
  2. leest!
  3. gelezen
  4. lezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante definities voor "lezen":

  1. naar woorden kijken en begrijpen wat er staat1
    • in mijn vrije tijd lees ik graag1