Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. logeren:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor logeren in het Nederlands

logeren:

logeren werkwoord (logeer, logeert, logeerde, logeerden, gelogeerd)

  1. logeren
    leven; wonen; verblijven; resideren; logeren
    • leven werkwoord (leef, leeft, leefde, leefden, geleefd)
    • wonen werkwoord (woon, woont, woonde, woonden, gewoond)
    • verblijven werkwoord (verblijf, verblijft, verbleef, verbleven, verbleven)
    • resideren werkwoord (resideer, resideert, resideerde, resideerden, geresideerd)
    • logeren werkwoord (logeer, logeert, logeerde, logeerden, gelogeerd)
  2. logeren
    logeren; overnachten
    • logeren werkwoord (logeer, logeert, logeerde, logeerden, gelogeerd)
    • overnachten werkwoord (overnacht, overnachtte, overnachtten, overnacht)
  3. logeren
    – er blijven slapen 1
    logeren; overnachten
    – er blijven slapen 1
    • logeren werkwoord (logeer, logeert, logeerde, logeerden, gelogeerd)
      • onze vrienden komen dit weekend logeren1
    • overnachten werkwoord (overnacht, overnachtte, overnachtten, overnacht)
      • wij overnachten in een hotel1

Conjugations for logeren:

o.t.t.
  1. logeer
  2. logeert
  3. logeert
  4. logeren
  5. logeren
  6. logeren
o.v.t.
  1. logeerde
  2. logeerde
  3. logeerde
  4. logeerden
  5. logeerden
  6. logeerden
v.t.t.
  1. heb gelogeerd
  2. hebt gelogeerd
  3. heeft gelogeerd
  4. hebben gelogeerd
  5. hebben gelogeerd
  6. hebben gelogeerd
v.v.t.
  1. had gelogeerd
  2. had gelogeerd
  3. had gelogeerd
  4. hadden gelogeerd
  5. hadden gelogeerd
  6. hadden gelogeerd
o.t.t.t.
  1. zal logeren
  2. zult logeren
  3. zal logeren
  4. zullen logeren
  5. zullen logeren
  6. zullen logeren
o.v.t.t.
  1. zou logeren
  2. zou logeren
  3. zou logeren
  4. zouden logeren
  5. zouden logeren
  6. zouden logeren
en verder
  1. ben gelogeerd
  2. bent gelogeerd
  3. is gelogeerd
  4. zijn gelogeerd
  5. zijn gelogeerd
  6. zijn gelogeerd
diversen
  1. logeer!
  2. logeert!
  3. gelogeerd
  4. logerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Alternatieve synoniemen voor "logeren":


Verwante definities voor "logeren":

  1. er blijven slapen1
    • onze vrienden komen dit weekend logeren1