Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor lucht in het Nederlands

lucht:

lucht [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de lucht
    de lucht; de buitenlucht; de openlucht
  2. de lucht
    de atmosfeer; de lucht; dampkring rond aarde; de dampkring; de luchtmassa
  3. de lucht
    de zuurstof; de lucht; de adem
    • zuurstof [de ~] zelfstandig naamwoord
    • lucht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • adem [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. de lucht
    de geur
    – wat je ruikt 1
    • geur [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • dat is de geur van mijn parfum1
    bouquet; het aroma; de reuk; het geurtje; de lucht
    • bouquet [znw.] zelfstandig naamwoord
    • aroma [het ~] zelfstandig naamwoord
    • reuk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • geurtje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • lucht [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. de lucht
    – wat je ruikt 1
    de geur; de lucht
    – wat je ruikt 1
    • geur [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • dat is de geur van mijn parfum1
    • lucht [de ~] zelfstandig naamwoord
      • wat hangt er een vreemde lucht in de keuken1
  6. de lucht
    – ruimte boven de aarde 1
    de lucht; de hemel
    – ruimte boven de aarde 1
    • lucht [de ~] zelfstandig naamwoord
      • ik zie grote wolken in de lucht voorbijgaan1
    • hemel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • de zon staat hoog aan de hemel1
  7. de lucht
    – mengsel van zuurstof en stikstof dat je inademt 1
    de lucht
    – mengsel van zuurstof en stikstof dat je inademt 1
    • lucht [de ~] zelfstandig naamwoord
      • hij is benauwd, hij krijgt geen lucht1

Verwante woorden van "lucht":


Alternatieve synoniemen voor "lucht":


Verwante definities voor "lucht":

  1. wat je ruikt1
    • wat hangt er een vreemde lucht in de keuken1
  2. ruimte boven de aarde1
    • ik zie grote wolken in de lucht voorbijgaan1
  3. mengsel van zuurstof en stikstof dat je inademt1
    • hij is benauwd, hij krijgt geen lucht1

luchten:

luchten werkwoord (lucht, luchtte, luchtten, gelucht)

  1. luchten
    luchten; afreageren
    • luchten werkwoord (lucht, luchtte, luchtten, gelucht)
    • afreageren werkwoord (reageer af, reageert af, reageerde af, reageerden af, afgereageerd)
  2. luchten
    – het buiten laten uitwaaien 1
    luchten
    – het buiten laten uitwaaien 1
    • luchten werkwoord (lucht, luchtte, luchtten, gelucht)
      • je moet die kleren eens luchten1

Conjugations for luchten:

o.t.t.
  1. lucht
  2. lucht
  3. lucht
  4. luchten
  5. luchten
  6. luchten
o.v.t.
  1. luchtte
  2. luchtte
  3. luchtte
  4. luchtten
  5. luchtten
  6. luchtten
v.t.t.
  1. heb gelucht
  2. hebt gelucht
  3. heeft gelucht
  4. hebben gelucht
  5. hebben gelucht
  6. hebben gelucht
v.v.t.
  1. had gelucht
  2. had gelucht
  3. had gelucht
  4. hadden gelucht
  5. hadden gelucht
  6. hadden gelucht
o.t.t.t.
  1. zal luchten
  2. zult luchten
  3. zal luchten
  4. zullen luchten
  5. zullen luchten
  6. zullen luchten
o.v.t.t.
  1. zou luchten
  2. zou luchten
  3. zou luchten
  4. zouden luchten
  5. zouden luchten
  6. zouden luchten
en verder
  1. ben gelucht
  2. bent gelucht
  3. is gelucht
  4. zijn gelucht
  5. zijn gelucht
  6. zijn gelucht
diversen
  1. lucht!
  2. lucht!
  3. gelucht
  4. luchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "luchten":


Verwante definities voor "luchten":

  1. het buiten laten uitwaaien1
    • je moet die kleren eens luchten1

Verwante synoniemen voor lucht