Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. marchanderen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor marchanderen in het Nederlands

marchanderen:

marchanderen werkwoord (marchandeer, marchandeert, marchandeerde, marchandeerden, gemarchandeerd)

  1. marchanderen
    onderhandelen; afdingen; marchanderen; pingelen; sjacheren; afpingelen
    • onderhandelen werkwoord (onderhandel, onderhandelt, onderhandelde, onderhandelden, onderhandeld)
    • afdingen werkwoord (ding af, dingt af, dong af, dongen af, afgedongen)
    • marchanderen werkwoord (marchandeer, marchandeert, marchandeerde, marchandeerden, gemarchandeerd)
    • pingelen werkwoord (pingel, pingelt, pingelde, pingelden, gepingeld)
    • sjacheren werkwoord (sjacher, sjachert, sjacherde, sjacherden, gesjacherd)
    • afpingelen werkwoord (pingel af, pingelt af, pingelde af, pingelden af, afgepingeld)

Conjugations for marchanderen:

o.t.t.
  1. marchandeer
  2. marchandeert
  3. marchandeert
  4. marchanderen
  5. marchanderen
  6. marchanderen
o.v.t.
  1. marchandeerde
  2. marchandeerde
  3. marchandeerde
  4. marchandeerden
  5. marchandeerden
  6. marchandeerden
v.t.t.
  1. heb gemarchandeerd
  2. hebt gemarchandeerd
  3. heeft gemarchandeerd
  4. hebben gemarchandeerd
  5. hebben gemarchandeerd
  6. hebben gemarchandeerd
v.v.t.
  1. had gemarchandeerd
  2. had gemarchandeerd
  3. had gemarchandeerd
  4. hadden gemarchandeerd
  5. hadden gemarchandeerd
  6. hadden gemarchandeerd
o.t.t.t.
  1. zal marchanderen
  2. zult marchanderen
  3. zal marchanderen
  4. zullen marchanderen
  5. zullen marchanderen
  6. zullen marchanderen
o.v.t.t.
  1. zou marchanderen
  2. zou marchanderen
  3. zou marchanderen
  4. zouden marchanderen
  5. zouden marchanderen
  6. zouden marchanderen
diversen
  1. marchandeer!
  2. marchandeert!
  3. gemarchandeerd
  4. marchanderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze