Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor ontsteld in het Nederlands

ontsteld:

ontsteld bijvoeglijk naamwoord

  1. ontsteld
    verschrikt; ontsteld; onthutst; getroffen
  2. ontsteld
    ontsteld; getroffen; perplex; onthutst; paf
  3. ontsteld
    verbouwereerd; verbaasd; stomverbaasd; perplex; beduusd; ontdaan; ontzet; ontsteld; onthutst
  4. ontsteld
    – erg geschrokken en geschokt 1
    ontsteld
    – erg geschrokken en geschokt 1
    • ontsteld bijvoeglijk naamwoord
      • ik ben ontsteld over zijn gemene brief1

Alternatieve synoniemen voor "ontsteld":


Verwante definities voor "ontsteld":

  1. erg geschrokken en geschokt1
    • ik ben ontsteld over zijn gemene brief1

ontstellen:

ontstellen werkwoord (ontstel, ontstelt, ontstelde, ontstelden, ontsteld)

  1. ontstellen
    verontrusten; ontstellen
    • verontrusten werkwoord (verontrust, verontrustte, verontrustten, verontrust)
    • ontstellen werkwoord (ontstel, ontstelt, ontstelde, ontstelden, ontsteld)

Conjugations for ontstellen:

o.t.t.
  1. ontstel
  2. ontstelt
  3. ontstelt
  4. ontstellen
  5. ontstellen
  6. ontstellen
o.v.t.
  1. ontstelde
  2. ontstelde
  3. ontstelde
  4. ontstelden
  5. ontstelden
  6. ontstelden
v.t.t.
  1. ben ontsteld
  2. bent ontsteld
  3. is ontsteld
  4. zijn ontsteld
  5. zijn ontsteld
  6. zijn ontsteld
v.v.t.
  1. was ontsteld
  2. was ontsteld
  3. was ontsteld
  4. waren ontsteld
  5. waren ontsteld
  6. waren ontsteld
o.t.t.t.
  1. zal ontstellen
  2. zult ontstellen
  3. zal ontstellen
  4. zullen ontstellen
  5. zullen ontstellen
  6. zullen ontstellen
o.v.t.t.
  1. zou ontstellen
  2. zou ontstellen
  3. zou ontstellen
  4. zouden ontstellen
  5. zouden ontstellen
  6. zouden ontstellen
diversen
  1. ontstel!
  2. ontstelt!
  3. ontsteld
  4. ontstellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze