Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor ontzien in het Nederlands

ontzien:

ontzien [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. ontzien
    ontzien; de eerbiediging

ontzien werkwoord (ontzie, ontziet, ontzag, ontzagen, ontzien)

  1. ontzien
    in acht nemen; ontzien; verschonen; sparen
    • in acht nemen werkwoord (neem in acht, neemt in acht, nam in acht, namen in acht, in acht genomen)
    • ontzien werkwoord (ontzie, ontziet, ontzag, ontzagen, ontzien)
    • verschonen werkwoord (verschoon, verschoont, verschoonde, verschoonden, verschoond)
    • sparen werkwoord (spaar, spaart, spaarde, spaarden, gespaard)

Conjugations for ontzien:

o.t.t.
  1. ontzie
  2. ontziet
  3. ontziet
  4. ontzien
  5. ontzien
  6. ontzien
o.v.t.
  1. ontzag
  2. ontzag
  3. ontzag
  4. ontzagen
  5. ontzagen
  6. ontzagen
v.t.t.
  1. heb ontzien
  2. hebt ontzien
  3. heeft ontzien
  4. hebben ontzien
  5. hebben ontzien
  6. hebben ontzien
v.v.t.
  1. had ontzien
  2. had ontzien
  3. had ontzien
  4. hadden ontzien
  5. hadden ontzien
  6. hadden ontzien
o.t.t.t.
  1. zal ontzien
  2. zult ontzien
  3. zal ontzien
  4. zullen ontzien
  5. zullen ontzien
  6. zullen ontzien
o.v.t.t.
  1. zou ontzien
  2. zou ontzien
  3. zou ontzien
  4. zouden ontzien
  5. zouden ontzien
  6. zouden ontzien
en verder
  1. ben ontzien
  2. bent ontzien
  3. is ontzien
  4. zijn ontzien
  5. zijn ontzien
  6. zijn ontzien
diversen
  1. ontzie!
  2. ontziet!
  3. ontzien
  4. ontziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante synoniemen voor ontzien