Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. peuteren:
  2. peuter:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor peuteren in het Nederlands

peuteren:

peuteren werkwoord (peuter, peutert, peuterde, peuterden, gepeuterd)

  1. peuteren
    peuteren; pulken
    • peuteren werkwoord (peuter, peutert, peuterde, peuterden, gepeuterd)
    • pulken werkwoord (pulk, pulkt, pulkte, pulkten, gepulkt)

Conjugations for peuteren:

o.t.t.
  1. peuter
  2. peutert
  3. peutert
  4. peuteren
  5. peuteren
  6. peuteren
o.v.t.
  1. peuterde
  2. peuterde
  3. peuterde
  4. peuterden
  5. peuterden
  6. peuterden
v.t.t.
  1. heb gepeuterd
  2. hebt gepeuterd
  3. heeft gepeuterd
  4. hebben gepeuterd
  5. hebben gepeuterd
  6. hebben gepeuterd
v.v.t.
  1. had gepeuterd
  2. had gepeuterd
  3. had gepeuterd
  4. hadden gepeuterd
  5. hadden gepeuterd
  6. hadden gepeuterd
o.t.t.t.
  1. zal peuteren
  2. zult peuteren
  3. zal peuteren
  4. zullen peuteren
  5. zullen peuteren
  6. zullen peuteren
o.v.t.t.
  1. zou peuteren
  2. zou peuteren
  3. zou peuteren
  4. zouden peuteren
  5. zouden peuteren
  6. zouden peuteren
diversen
  1. peuter!
  2. peutert!
  3. gepeuterd
  4. peuterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "peuteren":


peuter:

peuter [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de peuter
    de peuter; klein kind; de uk; de dreumes; de hummel; de worm; het kleintje; de wurm
    • peuter [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klein kind [znw.] zelfstandig naamwoord
    • uk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dreumes [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hummel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • worm [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kleintje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • wurm [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "peuter":

  • peuteren, peuters, peutertje, peutertjes