Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. rekenen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor rekenen in het Nederlands

rekenen:

rekenen werkwoord (reken, rekent, rekende, rekenden, gerekend)

  1. rekenen
    rekenen
    • rekenen werkwoord (reken, rekent, rekende, rekenden, gerekend)
  2. rekenen
    – er een bedrag voor vragen 1
    rekenen
    – er een bedrag voor vragen 1
    • rekenen werkwoord (reken, rekent, rekende, rekenden, gerekend)
      • hoeveel reken je voor die boot?1
  3. rekenen
    – geloven dat het zo zal zijn 1
    rekenen
    – geloven dat het zo zal zijn 1
    • rekenen werkwoord (reken, rekent, rekende, rekenden, gerekend)
      • ik reken op dertig gasten1
  4. rekenen
    – op iets of iemand vertrouwen 1
    rekenen
    – op iets of iemand vertrouwen 1
    • rekenen werkwoord (reken, rekent, rekende, rekenden, gerekend)
      • je kunt altijd op hem rekenen1
  5. rekenen
    – sommen maken met getallen 1
    rekenen
    – sommen maken met getallen 1
    • rekenen werkwoord (reken, rekent, rekende, rekenden, gerekend)
      • zij kan heel snel rekenen1
  6. rekenen
    – vinden dat hij daarbij hoort 1
    rekenen
    – vinden dat hij daarbij hoort 1
    • rekenen werkwoord (reken, rekent, rekende, rekenden, gerekend)
      • ik reken hem tot mijn beste vrienden1

Conjugations for rekenen:

o.t.t.
  1. reken
  2. rekent
  3. rekent
  4. rekenen
  5. rekenen
  6. rekenen
o.v.t.
  1. rekende
  2. rekende
  3. rekende
  4. rekenden
  5. rekenden
  6. rekenden
v.t.t.
  1. heb gerekend
  2. hebt gerekend
  3. heeft gerekend
  4. hebben gerekend
  5. hebben gerekend
  6. hebben gerekend
v.v.t.
  1. had gerekend
  2. had gerekend
  3. had gerekend
  4. hadden gerekend
  5. hadden gerekend
  6. hadden gerekend
o.t.t.t.
  1. zal rekenen
  2. zult rekenen
  3. zal rekenen
  4. zullen rekenen
  5. zullen rekenen
  6. zullen rekenen
o.v.t.t.
  1. zou rekenen
  2. zou rekenen
  3. zou rekenen
  4. zouden rekenen
  5. zouden rekenen
  6. zouden rekenen
diversen
  1. reken!
  2. rekent!
  3. gerekend
  4. rekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante definities voor "rekenen":

  1. er een bedrag voor vragen1
    • hoeveel reken je voor die boot?1
  2. geloven dat het zo zal zijn1
    • ik reken op dertig gasten1
  3. op iets of iemand vertrouwen1
    • je kunt altijd op hem rekenen1
  4. sommen maken met getallen1
    • zij kan heel snel rekenen1
  5. vinden dat hij daarbij hoort1
    • ik reken hem tot mijn beste vrienden1

Verwante synoniemen voor rekenen