Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor roepen in het Nederlands

roepen:

roepen werkwoord (roep, roept, riep, riepen, geroepen)

  1. roepen
    roepen
    • roepen werkwoord (roep, roept, riep, riepen, geroepen)
  2. roepen
    – heel luid en met lange uithalen iets zeggen 1
    roepen
    – heel luid en met lange uithalen iets zeggen 1
    • roepen werkwoord (roep, roept, riep, riepen, geroepen)
      • moeder roept dat ik moet komen eten1
  3. roepen
    – zeggen dat hij moet komen 1
    roepen
    – zeggen dat hij moet komen 1
    • roepen werkwoord (roep, roept, riep, riepen, geroepen)
      • ik zal hem even roepen1

Conjugations for roepen:

o.t.t.
  1. roep
  2. roept
  3. roept
  4. roepen
  5. roepen
  6. roepen
o.v.t.
  1. riep
  2. riep
  3. riep
  4. riepen
  5. riepen
  6. riepen
v.t.t.
  1. heb geroepen
  2. hebt geroepen
  3. heeft geroepen
  4. hebben geroepen
  5. hebben geroepen
  6. hebben geroepen
v.v.t.
  1. had geroepen
  2. had geroepen
  3. had geroepen
  4. hadden geroepen
  5. hadden geroepen
  6. hadden geroepen
o.t.t.t.
  1. zal roepen
  2. zult roepen
  3. zal roepen
  4. zullen roepen
  5. zullen roepen
  6. zullen roepen
o.v.t.t.
  1. zou roepen
  2. zou roepen
  3. zou roepen
  4. zouden roepen
  5. zouden roepen
  6. zouden roepen
en verder
  1. ben geroepen
  2. bent geroepen
  3. is geroepen
  4. zijn geroepen
  5. zijn geroepen
  6. zijn geroepen
diversen
  1. roep!
  2. roept!
  3. geroepen
  4. roepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

roepen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de roepen
    de roepen; de schreeuwen; de kreten; de gillen
    • roepen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • schreeuwen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • kreten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • gillen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "roepen":


Antoniemen van "roepen":


Verwante definities voor "roepen":

  1. heel luid en met lange uithalen iets zeggen1
    • moeder roept dat ik moet komen eten1
  2. zeggen dat hij moet komen1
    • ik zal hem even roepen1

roepen vorm van roep:

roep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de roep
    de naam; de reputatie; de roep; de faam
    • naam [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • reputatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • roep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • faam [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. de roep
    de roep; het geschreeuw; het geroep
    • roep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • geschreeuw [het ~] zelfstandig naamwoord
    • geroep [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. de roep
    de schreeuw; de roep; de uitroep; de kreet; de gil
    • schreeuw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • roep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • uitroep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kreet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. de roep
    de oproep; de roep
    • oproep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • roep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "roep":


Verwante synoniemen voor roepen