Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. ronken:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor ronken in het Nederlands

ronken:

ronken werkwoord (ronk, ronkt, ronkte, ronkten, geronkt)

  1. ronken
    snorren; zagen; knorren; ronken
    • snorren werkwoord (snor, snort, snorde, snorden, gesnord)
    • zagen werkwoord (zaag, zaagt, zaagde, zaagden, gezaagd)
    • knorren werkwoord (knor, knort, knorde, knorden, geknord)
    • ronken werkwoord (ronk, ronkt, ronkte, ronkten, geronkt)

Conjugations for ronken:

o.t.t.
  1. ronk
  2. ronkt
  3. ronkt
  4. ronken
  5. ronken
  6. ronken
o.v.t.
  1. ronkte
  2. ronkte
  3. ronkte
  4. ronkten
  5. ronkten
  6. ronkten
v.t.t.
  1. heb geronkt
  2. hebt geronkt
  3. heeft geronkt
  4. hebben geronkt
  5. hebben geronkt
  6. hebben geronkt
v.v.t.
  1. had geronkt
  2. had geronkt
  3. had geronkt
  4. hadden geronkt
  5. hadden geronkt
  6. hadden geronkt
o.t.t.t.
  1. zal ronken
  2. zult ronken
  3. zal ronken
  4. zullen ronken
  5. zullen ronken
  6. zullen ronken
o.v.t.t.
  1. zou ronken
  2. zou ronken
  3. zou ronken
  4. zouden ronken
  5. zouden ronken
  6. zouden ronken
diversen
  1. ronk!
  2. ronkt!
  3. geronkt
  4. ronkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze