Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor schisma in het Nederlands

schisma:

schisma [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het schisma
    de afscheiding; het schisma; de scheuring; geloofsafscheiding
  2. het schisma
    de verdeeldheid; de disharmonie; de scheuring; de vete; het schisma; het conflict; de onenigheid; de tweespalt; de twist; de tweestrijd; de tweedracht

Verwante synoniemen voor schisma