Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor schoppen in het Nederlands

schoppen:

schoppen werkwoord (schop, schopt, schopte, schopten, geschopt)

  1. schoppen
    – er een harde stoot met je voet tegen geven 1
    schoppen
    – er een harde stoot met je voet tegen geven 1
    • schoppen werkwoord (schop, schopt, schopte, schopten, geschopt)
      • hij schopte de bal in het doel1
    trappen; trappen geven
  2. schoppen
    – er een harde stoot met je voet tegen geven 1
    schoppen
    – er een harde stoot met je voet tegen geven 1
    • schoppen werkwoord (schop, schopt, schopte, schopten, geschopt)
      • hij schopte de bal in het doel1

Conjugations for schoppen:

o.t.t.
  1. schop
  2. schopt
  3. schopt
  4. schoppen
  5. schoppen
  6. schoppen
o.v.t.
  1. schopte
  2. schopte
  3. schopte
  4. schopten
  5. schopten
  6. schopten
v.t.t.
  1. heb geschopt
  2. hebt geschopt
  3. heeft geschopt
  4. hebben geschopt
  5. hebben geschopt
  6. hebben geschopt
v.v.t.
  1. had geschopt
  2. had geschopt
  3. had geschopt
  4. hadden geschopt
  5. hadden geschopt
  6. hadden geschopt
o.t.t.t.
  1. zal schoppen
  2. zult schoppen
  3. zal schoppen
  4. zullen schoppen
  5. zullen schoppen
  6. zullen schoppen
o.v.t.t.
  1. zou schoppen
  2. zou schoppen
  3. zou schoppen
  4. zouden schoppen
  5. zouden schoppen
  6. zouden schoppen
en verder
  1. ben geschopt
  2. bent geschopt
  3. is geschopt
  4. zijn geschopt
  5. zijn geschopt
  6. zijn geschopt
diversen
  1. schop!
  2. schopt!
  3. geschopt
  4. schoppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schoppen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de schoppen
    spades; de schoppen; de scheppen
    • spades [znw.] zelfstandig naamwoord
    • schoppen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • scheppen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  2. de schoppen
    de schoppen; schoppenmotief

Verwante woorden van "schoppen":


Alternatieve synoniemen voor "schoppen":


Verwante definities voor "schoppen":

  1. er een harde stoot met je voet tegen geven1
    • hij schopte de bal in het doel1

schoppen vorm van schop:

schop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de schop
    de schep; de spade; de schop
    • schep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • spade [de ~] zelfstandig naamwoord
    • schop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

schop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de schop
    de voetbeweging; de schop
    • voetbeweging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • schop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    de trap
    – harde stoot met je voet 1
    • trap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • hij gaf een trap tegen de bal1

Verwante woorden van "schop":


Verwante synoniemen voor schoppen